Home

Hoge Raad, 11-04-2001, AB0982, 36219

Hoge Raad, 11-04-2001, AB0982, 36219

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 april 2001
Datum publicatie
5 maart 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AB0982
Zaaknummer
36219
Relevante informatie
Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 20, Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 21

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden

D e r d e K a m e r

Nr. 36219

11 april 2001

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 april 2000, nr. P98/04291, betreffende na te melden beschikking inzake teruggaaf van omzetbelasting.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Belanghebbendes verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak februari 1998 tot een bedrag van f 1646 is door de Inspecteur bij beschikking van 1 mei 1998 ingewilligd, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende verricht promotie-activiteiten ten behoeve van diverse opdrachtgevers. Zij heeft in februari/maart 1997 alsmede in juli/augustus 1997 een tweetal overeenkomsten gesloten met C B.V. In de overeenkomst van februari/maart 1997 is opgenomen dat C B.V. ten behoeve van een aantal door haar geproduceerde wasmiddelen een tailormade-promotie bij een supermarktketen zal voeren, door ten tijde van de actie deze producten te voorzien van een waardebon van f 10, die de consumenten bij leden van de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen (hierna: NVD) kunnen verzilveren tegen contante korting op de aanschaf van een toegangskaart. Belanghebbende zal zorgdragen voor de correcte afhandeling van de door de consument bij de dierentuinen verzilverde dierentuinbonnen en het zogenoemde redemptierisico voor haar rekening nemen. Volgens de overeenkomst zal C B.V. aan belanghebbende voor haar diensten en leveringen een bedrag van f 3,25 per actieverpakking betalen.

In maart 1997 heeft belanghebbende ten behoeve van de hiervóór genoemde promotie-activiteit tevens een overeenkomst gesloten met de NVD, waarin is overeengekomen dat de dierentuinbonnen niet inwisselbaar zijn tegen geld, en dat de bij de dierentuinen ingewisselde dierentuinbonnen achteraf aan belanghebbende worden doorbelast tegen een prijs van f 10 (inclusief 6% BTW). Belanghebbende heeft aan de NVD een minimale garantie-afname gegeven van 12,5% redemptie van het in te zetten aantal actieverpakkingen.

Op 17 februari 1998 heeft de NVD aan belanghebbende een bedrag inclusief 6% BTW gefactureerd.

Belanghebbende heeft ten behoeve van de genoemde promotie-actie bij een andere supermarktketen een soortgelijke overeenkomst als hiervóór vermeld gesloten met C B.V., respectievelijk de NVD, zij het dat het aantal actieverpakkingen afwijkt, en dat C B.V. een bedrag van f 3,05 per actieverpakking betaalt aan belanghebbende. Belanghebbende heeft in het kader van deze actie een soortgelijke als hiervóór vermelde nota ontvangen van de NVD.

De op de actieverpakkingen aangebrachte waardebon verwijst niet naar belanghebbende.

Belanghebbende heeft over de met C B.V. ter zake van de promotie-actie overeengekomen prijs 17,5% omzetbelasting in rekening gebracht en deze omzetbelasting op aangifte voldaan. Zij heeft in haar aangifte omzetbelasting over de maand februari 1998 de door de NVD in rekening gebrachte omzetbelasting niet begrepen in de voor aftrek in aanmerking komende voorbelasting.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld: dat niet kan worden gezegd dat de bij de door belanghebbende verrichte diensten gratis zegels, in dit geval dierentuinbonnen, in de zin van artikel 20, lid 1, van het Besluit zijn verstrekt; dat C B.V., die bij de door haar verrichte leveringen van goederen dierentuinbonnen heeft verstrekt, bij de uitvoering van de actie gebruik heeft gemaakt van de diensten van belanghebbende; dat deze omstandigheid niet meebrengt dat belanghebbende aan het bepaalde in artikel 20, lid 1, van het Besluit het recht kan ontlenen van vermindering van de verschuldigde belasting ter zake van de inwisseling van de bonnen; dat in feite belanghebbende in het kader van de door haar aan C B.V. te verlenen diensten zich jegens de NVD heeft verbonden de op de bonnen vermelde waarde te voldoen als vergoeding voor de door de NVD jegens belanghebbende te verrichten diensten; dat in zoverre geen sprake is van bij belanghebbende ingewisselde zegels als bedoeld in artikel 20, lid 1, letter b, van het Besluit.

3.3. Voor zover de klachten uitgaan van de opvatting dat artikel 20 van het Besluit van toepassing is, falen zij, aangezien volgens de tekst van deze bepaling de geldswaarde van de zegels ten laste moet komen van de ondernemer die bij de levering van de goederen de gratis zegels heeft verstrekt, en ’s Hofs oordeel dat niet belanghebbende maar C B.V. in de zin van deze bepaling de dierentuinbonnen heeft verstrekt, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en voor het overige, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op zijn juistheid kan worden onderzocht. Dit oordeel is ook niet onbegrijpelijk.

3.4. Voor het overige falen de klachten eveneens. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2001.