Hoge Raad, 11-04-2001, AB0983, 35657
Hoge Raad, 11-04-2001, AB0983, 35657
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 april 2001
- Datum publicatie
- 5 maart 2002
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2001:AB0983
- Zaaknummer
- 35657
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 35657
11 april 2001
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, nr. 96/03931, van 17 september 1999 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 290.751,--, waarvan een bedrag van f 150.000,-- belast naar het bijzondere tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1994, hierna de Wet). Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Bij beschikking van 25 maart 1997 heeft de Inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 285.544,--, waarvan een bedrag van f 150.000,-- belast naar het bijzondere tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 135.544,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende was directeur/enig aandeelhouder van de besloten vennootschappen A B.V. en B B.V.. Belanghebbende heeft op 15 juli 1994 de aandelen B BV verkocht aan eerstgenoemde besloten vennootschap. De koopsom bedroeg f 186.000,--, bepaald door het geplaatste en gestorte aandelenkapitaal van B BV ter grootte van f 36.000,-- en een bedrag ad f 150.000,-- aan goodwill.
3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of de Inspecteur terecht het hiervóór in 3.1 genoemde bedrag van f 150.000,-- als inkomsten uit vermogen heeft belast.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld: dat voor het constateren van inkomsten uit vermogen slechts plaats is indien onder meer is voldaan aan de eis dat voor de dividenden waaruit de koopsom zal worden voldaan, kan worden geput uit ten tijde van de verkoop van de aandelen in B BV aanwezige reserves, daaronder begrepen stille reserves; dat goodwill voor de toepassing van deze eis niet kan worden aangemerkt als of op één lijn kan worden gesteld met een (stille) reserve.
3.4. Het middel dat zich keert tegen het - hiervóór in 3.3 laatstgenoemd - oordeel van het Hof faalt aangezien ’s Hofs oordeel juist is.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep ongegrond,
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 11 april 2001 vastgesteld door de de raadsheer G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren D.H. Beukenhorst en C.B. Bavinck in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van het door hem ingestelde beroep in cassatie een recht geheven van f 630,--.