Home

Hoge Raad, 18-04-2001, AB1043, 35585

Hoge Raad, 18-04-2001, AB1043, 35585

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 april 2001
Datum publicatie
6 maart 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AB1043
Zaaknummer
35585

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 35585

18 april 2001

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 28 juli 1999, nr. 92/01807, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1987 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 58.924.

Belanghebbende is van die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

Het Hof heeft geoordeeld dat het ervoor moet worden gehouden dat belanghebbende in 1987 ten minste tot het totaalbedrag van ƒ 89.316 van zijn in dat jaar gedane opnamen in rekening-courant bij A B.V. (hierna: de BV), waarvan hij directeur en enig aandeelhouder was, aan salaris heeft genoten van de BV. Het Hof heeft daartoe verwezen naar eerder in zijn uitspraak vermelde omstandigheden en voorts voor zijn oordeel als redengeving aangevoerd de omstandigheid dat belanghebbende ‘via de rekening-courant bedragen voor privé-uitgaven en -bestedingen heeft opgenomen, zonder dat omtrent de terugbetaling van die gelden enige zekerheid bestond dan wel afspraken met de BV waren gemaakt’.

Aldus heeft het Hof geen inzicht in zijn gedachtegang gegeven. Indien namelijk het Hof laatstvermelde omstandigheid beslissend heeft geacht voor zijn oordeel dat de opnamen in rekening-courant als salaris moeten worden aangemerkt, geeft dit oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting dan wel is het onvoldoende gemotiveerd, aangezien aan die enkele omstandigheid niet de gevolgtrekking kan worden verbonden dat de opgenomen bedragen salaris vormen. Indien het Hof ook de eerder in zijn uitspraak vermelde omstandigheden als redengeving van zijn oordeel heeft bedoeld, geeft zijn oordeel eveneens blijk van een onjuiste rechtsopvatting dan wel is het onvoldoende gemotiveerd. Tot die omstandigheden behoort dat belanghebbende verklaringen heeft overgelegd, inhoudende dat de afspraak bestond dat belanghebbende geen salaris zou ontvangen. Het Hof heeft de juistheid van die verklaringen in het midden gelaten, omdat ‘feit blijft dat belanghebbende in 1987 en in de jaren daarvóór en daarna via de rekening-courant heeft beschikt over gelden voor privédoeleinden.’ Uit het hiervóór overwogene volgt dat die reden op zich zelf onvoldoende grond verschaft voor de gevolgtrekking dat de opgenomen bedragen, ook al zou tussen belanghebbende en de BV zijn overeengekomen dat belanghebbende geen salaris zou ontvangen, salaris vormen. Het Hof had derhalve de juistheid van die verklaringen niet in het midden mogen laten, althans nader moeten motiveren waarom het meende de juistheid van die verklaringen in het midden te kunnen laten.

’s Hofs uitspraak is mitsdien niet naar de eis der wet met redenen omkleed. De klachten treffen in zoverre doel. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek van de zaak in volle omvang. De klachten behoeven verder geen behandeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 160, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2840 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren D.H. Beukenhorst, L. Monné, P.J. van Amersfoort en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2001.