Home

Hoge Raad, 18-04-2001, ECLI:NL:HR:2001:BI7695 AB1102, 35956

Hoge Raad, 18-04-2001, ECLI:NL:HR:2001:BI7695 AB1102, 35956

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 april 2001
Datum publicatie
5 maart 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AB1102
Zaaknummer
35956
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 11

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 35956

18 april 2001

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 januari 2000, nr. P99/1690, betreffende na te melden aan X B.A. te Z opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari tot en met 30 september 1998 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van ¦ 3029, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de bestreden uitspraak en de bestreden naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft chauffeurs in dienst. Belanghebbende heeft Z, waar haar hoofdkantoor is gevestigd, aangewezen als standplaats van de chauffeurs. De arbeidsverhouding met de chauffeurs wordt onder meer bepaald door de ‘Regeling arbeidsvoorwaarden directiechauffeurs’. Deze regeling luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“1. Arbeidsduur en werktijden:

a. De wekelijkse arbeidsduur is opgebouwd uit 36 normale uren en 10,8 “structurele meer-uren”.

b. De gebruikelijke werktijd ligt tussen 07.00 uur en 21.00 uur.

c. Begin en einde werktijd chauffeurs:

- Indien vanaf de woonplaats eerst de bestemming wordt aangedaan, begint en eindigt de werktijd bij de woonplaats.

- Indien vanaf de woonplaats eerst de standplaats wordt aangedaan, begint en eindigt de werktijd bij de standplaats.”

Eén van de chauffeurs van belanghebbende (hierna: de chauffeur) heeft als taak het besturen van de aan één van de directeuren van belanghebbende (hierna: de directeur) ter beschikking gestelde auto. Hiertoe reist hij dagelijks met zijn eigen auto van zijn woning in Z naar de woning van de directeur in Q, 60 km van Z gelegen. Aldaar stapt de chauffeur over in de door belanghebbende aan de directeur ter beschikking gestelde auto en brengt hij de directeur naar de plaats van bestemming, in ongeveer 40 percent van de gevallen het hoofdkantoor van belanghebbende in Z. Aan het einde van de werkdag van de directeur brengt de chauffeur hem naar zijn woning te Q. De aan de directeur ter beschikking gestelde auto blijft daar staan. De chauffeur reist vervolgens met zijn eigen auto naar huis. Belanghebbende kent de chauffeur een vergoeding van ¦ 0,54 per kilometer toe voor de kosten van het reizen tussen zijn woning en de woning van de directeur.

3.2. Voor het Hof was in geschil of de woonplaats van de directeur voor de chauffeur is aan te merken als de plaats waar arbeid wordt verricht als bedoeld in artikel 11, lid 11, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 1998) en als arbeidsplaats als bedoeld in artikel 8, lid 1, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990.

3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de woonplaats van de directeur niet een plaats is van waaruit de chauffeur zijn arbeid verricht. Het heeft daarvoor redengevend geacht dat het tot de taak van de chauffeur behoort de directeur thuis op te halen, dat de chauffeur met de uitoefening van deze taak - en derhalve met zijn arbeid - begint op het moment dat hij zijn woning verlaat en zich op weg begeeft naar de woning van de directeur, dat de tijd die de chauffeur besteedt aan het reizen tussen zijn eigen woning en die van de directeur volgens de arbeidsvoorwaarden tot de arbeidstijd behoort, dat de chauffeur in en nabij de woning van de directeur geen daadwerkelijke andere arbeid verricht dan chaufferen en dat mitsdien de reizen tussen de woning van de chauffeur en de woning van de directeur geen reizen van huis naar werk zijn, maar op zichzelf onderdeel van de arbeid van de chauffeur.

Tegen dit oordeel is het middel gericht.

3.4. Het Hof is kennelijk en terecht ervan uitgegaan dat als een ‘plaats waar arbeid wordt verricht’ ook kan gelden een plaats van waaruit arbeid wordt verricht. Anders dan waarvan het Hof vervolgens kennelijk is uitgegaan, kan in een geval als het onderhavige als zodanige plaats niet gelden de woning van de chauffeur. De feiten laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat de werkzaamheden van de chauffeur in de kern bestaan uit het besturen van de aan de directeur ter beschikking gestelde auto, welke werkzaamheden een aanvang nemen bij de woning van de directeur. Daaraan doet niet af dat de tijd die de chauffeur besteedt aan het reizen tussen zijn eigen woning en die van de directeur, volgens de arbeidsvoorwaarden tot de arbeidstijd behoort. De woning van de directeur moet derhalve worden aangemerkt als de plaats van waaruit de chauffeur zijn arbeid verricht, en de reizen tussen de woning van de chauffeur en de woning van de directeur vormen woon-werkverkeer waarop het zogenoemde reiskostenforfait toepassing vindt.

Het middel slaagt mitsdien. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren D.H. Beukenhorst, L. Monné, P.J. van Amersfoort en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2001.