Home

Hoge Raad, 18-04-2001, AB1122, 36048

Hoge Raad, 18-04-2001, AB1122, 36048

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 april 2001
Datum publicatie
5 maart 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AB1122
Formele relaties
Zaaknummer
36048
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 10a, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 13b

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden

D e r d e K a m e r

Nr. 36048

18 april 2001

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 28 februari 2000, nr. 97/21212, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ¦ 20.750, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout heeft op 29 december 2000 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van het geding naar een ander gerechtshof.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat een deel van de onderneming van H Ltd is voortgezet binnen het concernverband in de zin van artikel 13d, lid 8, aanhef en letter b, onder 2°, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 1994; hierna: de Wet), daarbij in het bijzonder in aanmerking nemend dat aannemelijk is dat vanaf 1 april 1994 producten van het merk E door C B.V. rechtstreeks werden geleverd aan de nog resterende klanten uit het klantenbestand van H Ltd. Tegen dit oordeel komt Middel I op met een rechtsklacht en een motiveringsklacht. Op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal in de onderdelen 4.2 tot en met 4.4 faalt het middel.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat een gedeelte van de onderneming van H Ltd is vervreemd aan een met belanghebbende en H Ltd verbonden lichaam, zodat ingevolge artikel 13b, lid 4, van de Wet de afwaardering van de vordering op H Ltd ten bedrage van ¦ 1.055.090 tot belanghebbendes belastbare winst van het onderhavige jaar dient te worden gerekend. Het Hof is daarbij uitgegaan van de opvatting dat onder een "verbonden lichaam" als bedoeld in artikel 13b, lid 4, van de Wet mede is te verstaan een vennootschap die met de belastingplichtige een fiscale eenheid vormt. Volgens het Hof is voor de beantwoording van de vraag of (een gedeelte van) de onderneming van H Ltd is vervreemd aan een "verbonden lichaam" doorslaggevend of dat (gedeelte van) de onderneming is vervreemd binnen concernverband.

Onderdeel 2 van middel II, dat deze rechtsopvatting van het Hof bestrijdt, treft doel. De bewoordingen van artikel 13b, lid 4, van de Wet laten niet toe vervreemding aan de belastingplichtige zelf of aan een vennootschap die daarmee een fiscale eenheid vormt, aan te merken als vervreemding aan een lichaam dat is verbonden met de belastingplichtige, en de strekking van dit artikel geeft geen aanleiding tot een van die bewoordingen afwijkende uitlegging. Mede gelet op artikel 13b, lid 3, van de Wet, moet immers worden aangenomen dat aan die strekking - voorkomen dat een verlies wegens afwaardering van een vordering op een deelneming definitief wordt terwijl latere waardevermeerdering ervan buiten de Nederlandse heffing wordt gehouden - niet tekort wordt gedaan zolang hetzij de latere waardestijging van de vordering zelf, hetzij het resultaat van (het gedeelte van) de in concernverband naar Nederland overgebrachte onderneming in beginsel tot in Nederland belastbare winst zal leiden.

3.3. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor het onderzoeken van de vraag of, zoals door de Inspecteur gesteld, de vordering op H Ltd gedeeltelijk is prijsgegeven als bedoeld in artikel 13b, lid 4, eerste volzin, van de Wet. Middel II behoeft voor het overige geen behandeling.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ¦ 630, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ¦ 4260 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uigesproken op 18 april 2001.