Home

Hoge Raad, 25-04-2001, ECLI:NL:HR:2001:AV6363 ECLI:NL:HR:2001:BI7013 AB1296, 34791

Hoge Raad, 25-04-2001, ECLI:NL:HR:2001:AV6363 ECLI:NL:HR:2001:BI7013 AB1296, 34791

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 april 2001
Datum publicatie
5 maart 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AB1296
Zaaknummer
34791

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 34791

25 april 2001

YS

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 15 september 1998, nr. 96/03392, betreffende de haar voor het jaar 1992 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 82.207, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende met de door haar overgelegde kilometeradministratie niet overtuigend heeft aangetoond dat de door haar werkgeefster aan haar ter beschikking gestelde personenauto voor minder dan 1000 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt (artikel 42, lid 5, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964).

Het Hof heeft daartoe redengevend geoordeeld dat, hoewel de Inspecteur niet betwist dat de daarin vermelde ritten zijn gemaakt en niet voor privé-doeleinden dienden, de vermelding van de met die ritten gemoeide afstanden niet betrouwbaar is. Het Hof heeft deze redengeving gebaseerd op het volgende. In de kilometeradministratie komen veel dezelfde ritten voor waarvoor steeds dezelfde afstand in kilometers is vermeld. Onwaarschijnlijk is dat met al die ritten een geheel aantal kilometers was gemoeid. Dit wijst erop dat de kilometeradministratie niet is opgemaakt door per rit te noteren het verschil van de eindstand en de beginstand van de kilometerteller, afgerond op gehele kilometers. Indien dit wel was gebeurd, waren voor dezelfde ritten enkel als gevolg van de afronding op gehele kilometers afstanden genoteerd die met een zekere regelmaat één kilometer verschilden. Bovendien ligt voor de hand dat dan voor dezelfde ritten verschillende afstanden waren genoteerd als gevolg van de door de Inspecteur in dit verband genoemde verkeersomstandigheden (omwegen in verband met wegomleggingen en ongevallen), aldus het Hof.

3.2. ’s Hofs oordeel dat de kilometeradministratie van belanghebbende geen exacte vastlegging vormt van de volgens de kilometerteller voor de vermelde ritten gereden afstanden, is in cassatie niet bestreden, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan.

’s Hofs aan dat oordeel verbonden gevolgtrekking dat met deze kilometeradministratie niet overtuigend is aangetoond dat de auto op jaarbasis voor minder dan 1000 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt, wordt echter terecht als ontoereikend gemotiveerd bestreden. Uit de uitspraak van het Hof blijkt niet of het al dan niet is uitgegaan van de juistheid van de vermelding in de kilometeradministratie van de begin- en eindstand van de kilometerteller in 1992 en het totale aantal van 6679 gereden kilometers dat daaruit is af te leiden. Indien het Hof de kilometeradministratie ook op dit punt onbetrouwbaar heeft geoordeeld, behoefde dat oordeel nadere motivering. De hiervoor in 3.1 vermelde omstandigheden zijn daarvoor immers op zichzelf onvoldoende. Indien het Hof de kilometeradministratie op dit punt wel heeft aanvaard, behoefde zijn oordeel voor het overige nadere motivering. Het Hof heeft immers vastgesteld dat de Inspecteur niet heeft betwist dat de in de kilometeradministratie vermelde ritten zijn gemaakt. In zoverre moet mitsdien in dit geding van de juistheid van de kilometeradministratie worden uitgegaan. Uit de stukken van het geding blijkt voorts dat de Inspecteur voor die in de administratie vermelde zakelijke ritten een totale afstand heeft berekend welke 672 kilometer lager uitkomt dan het door belanghebbende gestelde totale aantal in 1992 met de auto gereden kilometers van 6679, waarin geen privé-kilometers zijn begrepen. In het licht van dit een en ander is niet op voorhand uitgesloten dat aan de kilometeradministratie, hoewel op grond van de hiervoor in 3.1 bedoelde omstandigheden onbetrouwbaar op het punt van de daarin vermelde afstanden, desondanks het bewijs zou kunnen worden ontleend dat de auto minder dan 1000 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt. ’s Hofs oordeel dat dit laatste met die kilometeradministratie niet overtuigend is aangetoond, is op dit punt derhalve onvoldoende met redenen omkleed.

3.3. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 34792 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten fiscale procedures.

Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van f 1420, derhalve f 710, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en

gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315.

Dit arrest is vastgesteld op 25 april 2001 door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren A.G. Pos en L. Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.