Home

Hoge Raad, 11-04-2001, AB1788, 36381

Hoge Raad, 11-04-2001, AB1788, 36381

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 april 2001
Datum publicatie
5 maart 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AB1788
Zaaknummer
36381

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 36381

11 april 2001

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 juni 2000, nr. BK-99/817, betreffende na te melden beschikking als bedoeld in artikel 51a, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 inzake de vaststelling van het verlies van het jaar 1997.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van nihil opgelegd, uitgaande van een belastbaar inkomen van ƒ 10.503.

Met dagtekening 19 januari 1999 heeft de Inspecteur bij beschikking inzake vaststelling van het verlies van het jaar 1997 het bedrag van het verlies van dat jaar vastgesteld op nihil. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat willekeurige afschrijving op de door belanghebbende in het kader van een geruisloze doorschuiving op de voet van artikel 17 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1997; hierna: de Wet) overgenomen bedrijfsmiddelen niet mogelijk is.

3.2. Voorzover het middel zich tegen 's Hofs hiervóór in 3.1 vermelde oordeel richt, faalt het. Bij doorschuiving op de voet van artikel 17 van de Wet wordt naar luid van die bepaling degene aan wie de onderneming is overgedragen voor het bepalen van de winst uit onderneming geacht in de plaats te zijn getreden van degene die de onderneming heeft overgedragen. Aangezien de faciliteit van willekeurige afschrijving deel uitmaakt van de bepalingen met betrekking tot de winst uit onderneming, geldt dat degene die de onderneming voortzet, met betrekking tot de geruisloos doorgeschoven bedrijfsmiddelen voor wat betreft de willekeurige afschrijving geacht wordt de fiscale positie van degene die de onderneming overdraagt, te dier zake te continueren. Slechts voorzover bij degene die de onderneming overdraagt, nog niet geëffectueerde aanspraken op willekeurige afschrijving bestonden, is voor degene aan wie de onderneming wordt overgedragen willekeurige afschrijving op de door hem overgenomen bedrijfsmiddelen mogelijk. Deze situatie doet zich in casu echter niet voor.

3.3. Het middel faalt ook voor het overige. Ingevolge de geruisloze doorschuiving neemt belanghebbende in beginsel het door zijn voorganger gevolgde winstbepalingsstelsel over. Hij mag deze gedragslijn wijzigen indien goed koopmansgebruik dit rechtvaardigt. Zulks betekent echter niet dat het hem zou vrijstaan te kiezen voor willekeurige afschrijving. De willekeurige afschrijving is immers niet een stelsel van afschrijving maar een faciliteit die, indien is voldaan aan de gestelde voorwaarden, met betrekking tot bepaalde bedrijfsmiddelen kan worden toegepast, ongeacht het door de ondernemer gevolgde afschrijvingsstelsel.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en D.G. van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2001.