Home

Hoge Raad, 30-05-2001, AB1844, 34716

Hoge Raad, 30-05-2001, AB1844, 34716

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
30 mei 2001
Datum publicatie
5 maart 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AB1844
Formele relaties
Zaaknummer
34716
Relevante informatie
Waterschapswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 120

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 34716

30 mei 2001

YS

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 14 augustus 1998, nr. BK 99/97, betreffende na te melden aanslagen in de waterschapsomslag.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1996 ter zake van het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een aantal ongebouwde onroerende zaken op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de waterschapsomslag van het waterschap De Middelsékrite (hierna: het Waterschap) opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het dagelijks bestuur van het Waterschap zijn gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het dagelijks bestuur van het Wetterskip Marne-Middelsee (de rechtsopvolger van het Waterschap) heeft een vertoogschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal Van den Berge heeft op 13 december 2000 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende is genothebbende krachtens zakelijk recht van een aantal ongebouwde onroerende zaken die waren gelegen in het beheersgebied van het Waterschap. Een deel van die onroerende zaken ligt in een zogenoemd ruilverkavelingsgebied oude stijl.

De kosten van de in verband met de ruilverkaveling in een dergelijk ruilverkavelingsgebied getroffen waterhuishoudkundige voorzieningen werden voor een deel gedragen door het Rijk en voor het overige via de ruilverkavelingsrente opgebracht door de eigenaren en zakelijk gerechtigden van de in dat gebied gelegen onroerende zaken.

In de jaren '80 van de vorige eeuw is dat veranderd. Sindsdien worden de niet door het Rijk gedragen kosten van de waterbeheersing in een ruilverkavelingsgebied in rekening gebracht aan de waterschappen. De waterschappen verhalen die kosten vervolgens op hun ingelanden.

Aanvankelijk sloeg het Waterschap evenbedoelde kosten om over de ingelanden van het gehele beheersgebied en bracht de ingelanden in de zogenoemde ruilverkavelingsgebieden nieuwe stijl daarboven een extra bedrag in rekening.

Met ingang van 1995 is het Waterschap overgegaan op een andere wijze van kostenomslag. Deze wijziging, die verband hield met de inwerkingtreding van de Waterschapswet, werd geregeld in de Kostentoedelingsverordening waterschap De Middelsékrite, de Omslagklassenverordening waterschap De Middelsékrite en de Verordening op de wateromslagen 1995. Deze wijziging had tot gevolg dat de kosten van de voor rekening van het Waterschap getroffen voorzieningen in het gehele gebied van het Waterschap voortaan werden omgeslagen over alle ingelanden, zonder rekening te houden met de door de ingelanden met bezittingen in ruilverkavelingsgebieden oude stijl betaalde ruilverkavelingsrente.

Een afdeling van de Land- en tuinbouworganisatie B heeft mede namens belanghebbende het College van volmachten van het Waterschap verzocht voor de omslagplichtigen met onroerende zaken gelegen in een ruilverkavelingsgebied oude stijl een regeling te treffen voor de afkoop of compensatie van de ruilverkavelingsrente. Het College van volmachten heeft dat verzoek op 26 september 1996 afgewezen.

3.2. Voor het Hof heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat het Waterschap, nu het weigerde voor de cumulatie van ruilverkavelingsrente en waterschapsomslag een eenmalige compensatie te verlenen, op grond van beginselen van behoorlijk bestuur - met name het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van de redelijke belangenafweging - verplicht was een compensatie te geven in de vorm van een verlaging van de aanslagen in de waterschapsomslag. Dat zou volgens belanghebbende kunnen gebeuren door voor de ingelanden met bezittingen in een ruilverkavelingsgebied oude stijl een aparte omslagklasse in te stellen. Het Hof heeft het standpunt van belanghebbende verworpen.

3.3. Naar volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 27 juli 1999, nr. 33321, BNB 1999/391, kunnen ingevolge artikel 120, lid 5 (thans lid 7), van de Waterschapswet slechts verschillen in hoedanigheid of ligging van de onroerende zaken - dat wil zeggen verschillen voortvloeiend uit de fysieke gesteldheid van die zaken - de instelling van omslagklassen rechtvaardigen. Anders dan de klachten aanvoeren, laat deze bepaling het Waterschap derhalve geen vrijheid door het instellen van een aparte - lager belaste - omslagklasse rekening te houden met de omstandigheid dat ter zake van de onroerende zaken van belanghebbende ook door middel van een ruilverkavelingsrente wordt bijgedragen in de kosten van in het beheersgebied van het Waterschap getroffen waterhuishoudkundige voorzieningen. Bij gebreke van zodanige vrijheid kan eventuele schending van de algemene rechtsbeginselen waarop belanghebbende voor het Hof en in cassatie een beroep heeft gedaan - het zorgvuldigheidsbeginsel, het beginsel van de redelijke belangenafweging en het evenredigheidsbeginsel - niet leiden tot de gevolgtrekking dat het Waterschap voor situaties als de onderhavige een aparte - lager belaste - omslagklasse had moeten instellen. Voorzover de klachten uitgaan van een andere opvatting, falen zij derhalve. Voorzover zij betrekking hebben op het besluit van het College van volmachten van 26 september 1996, worden zij eveneens tevergeefs aangevoerd, reeds omdat de administratieve rechter in belastingzaken niet bevoegd is over dat besluit te oordelen. De beslissing van het Hof is derhalve juist.

3.4. Belanghebbende voert voorts aan dat het beginsel van onpartijdige en onafhankelijke rechtspraak is geschonden, doordat de uitspraak van het Hof is gedaan door een lid van het Hof, dat gedurende vele jaren zitting heeft gehad in het College van volmachten van het Waterschap en als zodanig betrokken is geweest bij het beleid en de uitvoering van de regelgeving van het Waterschap. Deze klacht kan niet tot cassatie leiden. Nu de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen, als van zuiver rechtskundige aard, door de Hoge Raad ten volle zijn beoordeeld en ongegrond zijn bevonden, en derhalve 's Hofs beslissing juist is, heeft belanghebbende geen belang bij vernietiging van 's Hofs uitspraak, omdat geen andere beslissing omtrent de aanslagen kan worden verkregen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is op 30 mei 2001 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren D.H. Beukenhorst, L. Monné, P.J. van Amersfoort en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.