Home

Hoge Raad, 14-03-2001, AB2086, 35864

Hoge Raad, 14-03-2001, AB2086, 35864

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 maart 2001
Datum publicatie
30 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AB2086
Zaaknummer
35864

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 35864

14 maart 2001

gewezen op de beroepen in cassatie van X te Z tegen de uitspraken van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 1 december 1999, nrs. BK-95/01672, BK-95/01673, BK-95/01674 BK-95/01675, betreffende na te melden aanslagen.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende, die aanvankelijk in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1989 tot en met 1991 was aangeslagen naar belastbare inkomens van achtereenvolgens f 28.314, f 27.828 en f 40.071 zijn over die jaren navorderingsaanslagen opgelegd naar belastbare inkomens van achtereenvolgens f 80.504, f 94.208, f 123.551, telkens met een verhoging van de nagevorderde belasting van honderd percent, van welke verhogingen de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen telkens kwijtschelding heeft verleend tot op vijftig percent. Tevens is aan belanghebbende een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1992 naar een belastbaar inkomen van f 120.673. Na door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij gezamenlijke uitspraken betreffende de navorderingsaanslagen en de beschikkingen inzake de verhoging, telkens die navorderingsaanslag en die beschikking gehandhaafd. Tevens heeft hij de aanslag voor 1992 gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof, dat bij vier afzonderlijke uitspraken de uitspraken van de Inspecteur heeft vernietigd, de navorderingsaanslagen heeft verminderd tot aanslagen naar belastbare inkomens van achtereenvolgens f 43.966, f 69.308, en f 100.289, telkens zonder verhoging, en de aanslag voor 1992 heeft verminderd tot een belastbaar inkomen van f 90.645.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraken telkens onder aanvoering van twee middelen beroep in cassatie ingesteld.

De Staatssecretaris van Financiën heeft telkens een verweerschrift ingediend.

De Hoge Raad zal met toepassing van artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht de beroepen gevoegd behandelen.

3. Beoordeling van de middelen van cassatie

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende verhuurde in het onderhavige jaar een aantal onroerende zaken. Voor het Hof was - voorzover in cassatie van belang - tussen partijen in geschil de hoogte van de inkomsten uit de verhuurde onroerende zaken.

3.2. Het eerste middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.3. Het Hof heeft - in navolging van partijen - geoordeeld dat voor de bepaling van de kosten van afschrijving voor de jaren 1989 tot en met 1992 het bedrag van de genoten huuropbrengsten verminderd moet worden met de rente van schulden van achtereenvolgens f 4915, f 6113, f 19.173 en f 18.720. Het tweede middel richt zich tegen dit oordeel. Ingevolge artikel 2a, lid 1, van de Uitvoeringsbeschikking inkomstenbelasting 1964 (tekst 1989) respectievelijk artikel 7, lid 1, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 (tekst 1990-1992) dient de afschrijving te worden gesteld op 15% van de huurwaarde. Aangezien schulden en de rente daarover de huurwaarde niet verminderen, heeft het Hof ten onrechte evenvermelde bedragen van rente van schulden op de afschrijvingsgrondslag in mindering gebracht.

3.4. Gelet op het hiervóór in 3.3 overwogene kunnen 's Hofs uitspraken niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaken afdoen. De belastbare inkomens voor de jaren 1989 tot en met 1992 waarvan het Hof is uitgegaan, dienen (met 15 percent van de hiervóór in 3.3 vermelde bedragen) te worden verminderd tot achtereenvolgens f 43.228, f 68.391, f 97.413 en f 87.837.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart de beroepen gegrond,

vernietigt de uitspraken van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en omtrent de proceskosten,

vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,

vermindert de aanslagen voor de jaren 1989 tot en met 1992 tot aanslagen naar belastbare inkomens van achtereenvolgens f 43.228, f 68.391, f 97.413 en f 87.837,

gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 160, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2130 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2001.