Home

Hoge Raad, 27-06-2001, ECLI:NL:HR:2001:BI7880 AB2309, 36385

Hoge Raad, 27-06-2001, ECLI:NL:HR:2001:BI7880 AB2309, 36385

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
27 juni 2001
Datum publicatie
1 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AB2309
Zaaknummer
36385

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 36.385

27 juni 2001

JV

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 juni 2000, nr. BK-98/01990, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 41.136, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

3. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn werkzaamheden voor stichting B hebben plaatsgevonden binnen het kader van een door hem gedreven onderneming als bedoeld in artikel 6 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, waarmee het kennelijk heeft bedoeld dat de door belanghebbende gestelde en aannemelijk gemaakte feiten die conclusie niet rechtvaardigen.

Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de door belanghebbende genoten inkomsten uit auteursrechten niet als winst uit onderneming zijn aan te merken, zulks wegens de verwevenheid met de van de stichting B ontvangen bedragen, waarmede het kennelijk heeft gedoeld op de verwevenheid van de activiteiten waaruit de onderscheiden inkomsten zijn voortgekomen.

Het tegen deze oordelen gerichte middel faalt, omdat 's Hofs oordelen niet blijk geven van een onjuiste opvatting van artikel 6 van de Wet, en als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie voor het overige niet op hun juistheid kunnen worden getoetst.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2001.