Hoge Raad, 24-07-2001, AB2777, 36245
Hoge Raad, 24-07-2001, AB2777, 36245
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 juli 2001
- Datum publicatie
- 24 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2001:AB2777
- Zaaknummer
- 36245
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 36.245
24 juli 2001
JV
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 mei 2000, nr. 98/01575, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen, aanslagnummer 001, opgelegd ten bedrage van f 44.671 aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft deze uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft bij brieven van 10 april 2001 partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 30 januari 2001, nr. CPP2000/1835.
Belanghebbende heeft bij brief van 4 mei 2001 gereageerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij brief van 7 mei 2001 gereageerd.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende woonde in 1996 in Nederland. In een proces-verbaal van 9 mei 1996 van de politie (…) is een aantal waarnemingen vermeld welke op 16 januari 1996 tussen 17.00 uur en 22.30 uur door personeel van een observatieteam werden gedaan. Onder meer is vermeld dat om 20.54 uur werd waargenomen dat belanghebbende bestuurder was van een - van een Belgisch kenteken voorziene - personenauto. Eveneens op 16 januari 1996 werd bij de Regiopolitie (…) aangifte gedaan van diefstal van deze personenauto. Belanghebbende is, wegens deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, tot een gevangenisstraf veroordeeld.
3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, welke vraag het Hof bevestigend heeft beantwoord.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet heeft waargemaakt dat de personenauto op 16 januari 1996 niet aan belanghebbende doch aan een of meer anderen feitelijk ter beschikking stond. De daartegen gerichte klacht faalt aangezien 's Hofs oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk en evenmin ontoereikend gemotiveerd.
3.4. Volgens artikel 1, lid 4, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) is, voorzover hier van belang, de belasting van personenauto's verschuldigd indien een niet-geregistreerde personenauto feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon en met deze personenauto in Nederland gebruik van de weg wordt gemaakt.
In de Memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat tot de wet heeft geleid is met betrekking tot deze bepaling opgemerkt: 'Voor deze categorie motorrijtuigen is als belastingplichtige aangemerkt degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking staat en ermee van het Nederlandse wegennet gebruik maakt (...…). Ingeval het motorrijtuig op naam van een ander in het buitenland is geregistreerd, zal degene die in Nederland feitelijk de beschikking heeft over het motorrijtuig, degene zijn die de belasting is verschuldigd.' (Kamerstukken II 1992/93, 22 868, nr. 3, blz. 11) en 'Het feitelijk aan een ingezetene ter beschikking staan van in het buitenland geregistreerde motorrijtuigen is een belastbaar feit voor de belasting van personenauto's. (...…) Ook nu komt het namelijk voor dat ingezetenen ten onrechte gebruik maken van motorrijtuigen met een buitenlands kenteken. Bij constatering daarvan is thans de belasting wegens invoer direct verschuldigd. Ook onder vigeur van de onderhavige wet zal de ter zake verschuldigde belasting terstond verschuldigd zijn' (Kamerstukken II 1992/93, 22 868, nr. 3, blz. 20).
Bij de artikelsgewijze toelichting is daaraan nog toegevoegd: 'Teneinde te voorkomen dat er dan geen belasting zou kunnen worden geheven, is als derde belastbare feit aangemerkt de aanvang van het feitelijk gebruik door een Nederlandse ingezetene van de Nederlandse weg met een personenauto of motorrijwiel. (...…) Het desbetreffende motorrijtuig moet feitelijk ter beschikking staan aan degene die ervan gebruik maakt' (Kamerstukken II 1992/93, 22 868, nr. 3, blz. 39) en bij artikel 5 van de Wet: 'In het tweede lid wordt de belastingplicht ter zake van ongeregistreerde personenauto's en motorrijwielen gelegd bij degene aan wie het motorrijtuig feitelijk ter beschikking staat voor gebruik op de weg' (Kamerstukken II 1992/93, 22 868, nr. 3, blz. 41).
3.5. Noch de tekst van artikel 1, lid 4, van de Wet, noch de onder 3.4 weergegeven wetsgeschiedenis biedt steun voor de opvatting dat de belasting niet is verschuldigd indien de niet-geregistreerde personenauto slechts tijdelijk aan een in Nederland wonende natuurlijke persoon ter beschikking staat. Voorzover de klachten ervan uitgaan dat de belasting niet verschuldigd kon worden nu de personenauto door diefstal tijdelijk aan de feitelijke beschikkingsmacht van de eigenaar was onttrokken en kortstondig aan belanghebbende ter beschikking stond, falen zij derhalve.
3.6. Belanghebbende heeft zich beroepen op het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 30 januari 2001, nr. CPP2000/1835 (V-N 2001/11.27), waarin wordt goedgekeurd dat ingeval van eerste constatering van het feitelijk gebruik van de weg in Nederland door een inwoner van Nederland met een niet in Nederland geregistreerde personenauto aan degene die het voertuig feitelijk tot zijn beschikking heeft, niet onmiddellijk een naheffingsaanslag wordt opgelegd, maar dat hij in de gelegenheid wordt gesteld de personenauto alsnog in Nederland te registreren en de BPM te voldoen dan wel een vrijstellingsvergunning aan te vragen of het voertuig weer buiten Nederland te brengen. Dit beroep faalt echter nu in voormeld Besluit van die goedkeuring is uitgezonderd het geval waarin degene die het voertuig feitelijk tot zijn beschikking heeft, uit hoofde van zijn functie of de door hem ontplooide activiteiten bekend was of bekend behoorde te zijn met de toepassing van de Wet. De uitspraak en de stukken van het geding laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbende deel uitmaakte van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van diefstallen van auto's en het helen van auto's alsmede het plegen van merkvervalsing met betrekking tot chassisnummers. Aangenomen moet worden dat hij uit dien hoofde bekend was met de toepassing van de Wet en mitsdien niet in de termen viel voor toepassing van de in meerbedoeld Besluit omschreven gedragslijn.
3.7. De klachten kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2001.