Home

Hoge Raad, 14-12-2001, AB2927, 36602

Hoge Raad, 14-12-2001, AB2927, 36602

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 december 2001
Datum publicatie
14 december 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AB2927
Formele relaties
Zaaknummer
36602

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden

D e r d e K a m e r

Nr. 36.602

14 december 2001

JMH

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 september 2000, nr. P99/1602, betreffende na te melden aan X B.V. te Z opgelegde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het jaar 1993 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 2.304.122, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur en de navorderingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout heeft op 30 mei 2001 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Middel I, dat de toepassing van de 16e standaardvoorwaarde voor de fiscale eenheid betreft in verband met de overdracht van obligaties, komt op tegen het oordeel van het Hof dat geen sprake is geweest van het verschuiven van een stille reserve binnen de fiscale eenheid tussen belanghebbende en C BV. Op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal, onderdelen 4.2 tot en met 4.6, faalt het middel.

3.2. Middel II, dat de opvatting verdedigt dat op grond van artikel 16 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 de activa en passiva van C BV aan het einde van het onderhavige boekjaar op hun waarden in het economische verkeer dienden te worden gesteld, faalt, nu belanghebbende niet is opgehouden uit de onderneming in Nederland belastbare winst te genieten (vergelijk HR 15 november 2000, nr. 35195, BNB 2000/99).

3.3. Nu middel II faalt, geldt dat evenzeer voor het hierop voortbouwende middel III.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep ongegrond,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1420 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2001.

Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van het door hem ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van ƒ 630.