Home

Hoge Raad, 10-08-2001, AB3117, 35439

Hoge Raad, 10-08-2001, AB3117, 35439

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 augustus 2001
Datum publicatie
13 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AB3117
Zaaknummer
35439

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 35.439

10 augustus 2001

JV

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 juni 1999, nr. BK-95/04010, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 611.537, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 606.458.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 589.898. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. M. Mees, advocaat te Amsterdam.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende was in 1990 in dienstbetrekking bij A B.V.. Verder is belanghebbende vennoot in een tweetal vennootschappen onder firma, te weten de v.o.f. B met als medevennoot D en de v.o.f. C met als medevennoten D en E. De aandelen in A B.V. zijn geplaatst bij E en belanghebbende, ieder voor 50%. D en belanghebbende zijn statutair directeur.

D en belanghebbende zijn beiden statutair directeur van en ieder voor 12,5% aandeelhouder in N.V. G, welke alle aandelen bezit in F B.V.

Volgens een voorlopig koopcontract van 31 oktober 1988 kocht A B.V. van een woningbouwvereniging 160 appartementen en 24 garages voor ƒ 4.200.000. Op 22 maart 1990 is de economische eigendom van 70 van deze appartementen voor een prijs van ƒ 26.250 overgedragen aan derden. Op 22 maart 1990 heeft A B.V. de economische eigendom verworven van de resterende 90 appartementen voor ƒ 26.250 per appartement. Op dezelfde dag heeft zij deze appartementen voor dezelfde prijs doorverkocht, te weten aan F B.V. 74 stuks en aan een viertal natuurlijke personen de overige 16 stuks. Eveneens op dezelfde dag verkocht F B.V. de appartementen voor de prijs van ƒ 34.850 per stuk door aan K B.V., waarvan de aandeelhouders waren belanghebbende, D, E en D B.V., ieder voor ¼ deel, en waarvan D en belanghebbende statutair directeur waren. Voor F B.V. resteerde uit deze transacties een winst van ƒ 554.500.

De Inspecteur heeft over 1990 het belastbaar inkomen van belanghebbende verhoogd met per saldo ƒ 554.500 wegens een genoten uitdeling.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur aan de op hem rustende bewijslast ter zake van de gestelde uitdeling heeft voldaan. Het heeft daartoe het volgende overwogen. Bij de aankoop van de appartementen heeft A B.V. voor eigen rekening gehandeld. Aldus is bepalend voor de omvang van de door A B.V. gepleegde uitdeling van winst het verschil tussen de prijs die A B.V. zakelijk handelend had kunnen bedingen en de prijs die zij daadwerkelijk heeft bedongen. De door de Inspecteur aan A B.V. toegerekende winst van ƒ 554.500 is niet te hoog. Daaraan doet niet af dat vergelijkbare appartementen aan andere personen tegen de kostprijs zijn verkocht, nu niet aan het Hof is bekendgemaakt wat overigens tussen A B.V. en deze kopers ter zake van de projectontwikkeling door A B.V. overeen is gekomen. A B.V. heeft zich om onzakelijke redenen een winst van ƒ 554.500 laten ontgaan. Belanghebbende is de enige persoon die aandeelhouder is in zowel A B.V. als in F B.V. E wist niet van de onzakelijke prijsstelling ten opzichte van F B.V. en heeft hiervan op geen enkele wijze geprofiteerd. Bijgevolg dient de uitdeling van winst voor het volle bedrag van ƒ 554.500 aan belanghebbende te worden toegerekend.

3.3. Middel I verzet zich tegen deze oordelen op de grond dat het Hof de stelling van de Inspecteur dat belanghebbende een winstuitdeling van ƒ 554.500 heeft ontvangen, ten onrechte voor bewezen heeft gehouden. Het middel treft doel. Het Hof heeft terecht de onder zakelijke omstandigheden voor de appartementen te realiseren prijs maatgevend geacht voor het bewijs van het bestaan en de omvang van de winstuitdeling. Nu belanghebbende daarbij kon wijzen op de bij verkoop van vergelijkbare appartementen aan derden gerealiseerde prijzen, diende de Inspecteur te bewijzen dat de werkelijk met derden overeengekomen prijzen hoger waren dan in de verkoopovereenkomsten was vermeld. Het Hof heeft de Inspecteur in dit bewijs geslaagd geoordeeld, waarmee voor het Hof kwam vast te staan dat F B.V. een te lage prijs had betaald aan A B.V., en niet K B.V. een te hoge prijs aan F B.V. De grond waarop het Hof de Inspecteur in dit bewijs geslaagd heeft geoordeeld - te weten dat aan het Hof niet bekend is gemaakt wat overigens tussen A B.V. en de kopers is overeengekomen en dat alle winstgevende activiteiten door A B.V. zijn verricht - is evenwel zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.

3.4. Uit hetgeen onder 3.3 is overwogen volgt dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen voor hernieuwd onderzoek van de zaak in volle omvang.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest,

gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 340 en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 5.680 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is op 10 augustus 2001 vastgesteld door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.