Hoge Raad, 10-08-2001, AB3226, 36317
Hoge Raad, 10-08-2001, AB3226, 36317
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 10 augustus 2001
- Datum publicatie
- 13 augustus 2001
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2001:AB3226
- Zaaknummer
- 36317
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 36.317
10 augustus 2001
JV
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 22 mei 2000, nr. 98/03393, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen, aanslagnummer 751.019, opgelegd ten bedrage van f 88.570 aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft bij brieven van 15 mei 2001 partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 30 januari 2001, nr. CPP2000/1835.
Belanghebbende heeft bij brief van 17 mei 2001 gereageerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij brief van 11 juni 2001 gereageerd.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Belanghebbende heeft zich beroepen op het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 30 januari 2001, nr. CPP2000/1835 (V-N 20001/11.27), waarin wordt goedgekeurd dat ingeval van eerste constatering van het feitelijk gebruik van de weg in Nederland door een inwoner van Nederland met een niet in Nederland geregistreerde personenauto aan degene die het voertuig feitelijk tot zijn beschikking heeft, niet onmiddellijk een naheffingsaanslag wordt opgelegd, maar dat hij in de gelegenheid wordt gesteld de personenauto alsnog in Nederland te registreren en de BPM te voldoen dan wel een vrijstellingsvergunning aan te vragen of het voertuig weer buiten Nederland te brengen. Dit beroep faalt echter nu in voormeld Besluit van die goedkeuring is uitgezonderd het geval waarin degene die het voertuig feitelijk tot zijn beschikking heeft, uit hoofde van zijn functie of de door hem ontplooide activiteiten bekend was of bekend behoorde te zijn met de toepassing van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet). De uitspraak en de stukken van het geding laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbende handelde in auto's. Geoordeeld moet worden dat hij uit dien hoofde geacht kan worden bekend te zijn met de toepassing van de Wet en mitsdien niet in de termen viel voor toepassing van de in meerbedoeld Besluit omschreven gedragslijn.
3.2. De klachten kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en D.G. van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2001.