Home

Hoge Raad, 10-08-2001, AB3228, 36484

Hoge Raad, 10-08-2001, AB3228, 36484

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 augustus 2001
Datum publicatie
13 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AB3228
Zaaknummer
36484

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 36.484

10 augustus 2001

JV

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 juli 2000, nr. 97/21489, betreffende na te melden beschikking van de Inspecteur.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Bij beschikking heeft de Inspecteur afwijzend beslist op belanghebbendes verzoek om een vrijstelling als bedoeld in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet is geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat hem de vrijstelling van artikel 2 of 3 van het Uitvoeringsbesluit Belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 moet worden verleend op grond van aan door de douaneambtenaar C gedane uitlatingen te ontlenen vertrouwen. Het heeft hiermede tot uitdrukking gebracht dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat door C uitlatingen zijn gedaan welke zijn op te vatten als toezegging dat de vrijstelling zou worden verleend. Het Hof heeft bij dit oordeel de ter zitting door C afgelegde verklaring meegewogen, alsook de omstandigheid dat C het onderhoud met belanghebbende had afgerond met de woorden "we komen er wel uit" of woorden van dergelijke strekking. Het oordeel van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent de gebondenheid van de Inspecteur aan uitlatingen van personen voor wie hij heeft in te staan en kan voor het overige, als van feitelijke aard, in cassatie niet op zijn juistheid worden onderzocht. Het behoefde ook geen nadere motivering. De klachten falen derhalve.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2001.