Hoge Raad, 10-08-2001, AB3247, 36741
Hoge Raad, 10-08-2001, AB3247, 36741
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 10 augustus 2001
- Datum publicatie
- 13 augustus 2001
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2001:AB3247
- Zaaknummer
- 36741
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 36.741
10 augustus 2001
JV
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 november 2000, nr. BK-99/01041, betreffende na te melden aan de fiscale eenheid X1 B.V., X2 B.V. c.s. te Z opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 februari 1998 tot en met 30 september 1998 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 473.016, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur alsook de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Belanghebbende houdt zich onder meer bezig met de exploitatie van een indoorskicomplex, bestaande uit een skihal met twee skipistes en skiliften en ook uit diverse randvoorzieningen. De skihelling is voorzien van echte sneeuw, waartoe de skihal op een constante temperatuur van -5° C wordt gehouden. De skihelling is 150 m lang en biedt niet alleen mogelijkheden om te skiën maar ook om te snowboarden, te big-footen, te sleeën en te rodelen. Tot de randvoorzieningen behoren: drie in respectievelijk Oostenrijkse, Franse en Italiaanse stijl ingerichte restaurants, een Oostenrijkse Bierstube, een wintersportinternetcorner, ski- en snowboardsimulaties, winkels met wintersportartikelen, een reisbureau, een kinderplayland, een saunacomplex, een fitnessruimte, een medisch (sport)keuringsbureau en een stand van vereniging B. Alle horecagelegenheden bieden uitzicht op de skipistes.
Voor het verblijf op de skipistes verstrekt belanghebbende tegen betaling toegangsbewijzen voor één of meer uren, dagkaarten en abonnementen. In de regel wordt een uurtarief betaald, eventueel, bij overschrijding van de toegestane tijdsduur, achteraf. Gemiddeld besteedt een bezoeker ongeveer ƒ 60 en verblijft hij 1,5 à 2 uur op de skipistes en 3,5 à 4 uur op het skicomplex.
Het skicomplex van belanghebbende staat vermeld in diverse gidsen voor attractieparken. Belanghebbende is ook aangesloten bij C, een vereniging die de belangen behartigt van in de verblijfs- en dagrecreatie werkzame bedrijven.
3.2. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de door belanghebbende verleende dienst niet kan worden aangemerkt als het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen en andere primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen als bedoeld in post b.14, letter g, van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) behorende tabel I.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de skihal zowel op zichzelf als als onderdeel van het skicomplex het karakter heeft van een voorziening waarbij het gehele jaar door de aspecten van vermaak en dagrecreatie voorop staan, en daaruit geconcludeerd dat de in geding zijnde dienst kan worden gerangschikt onder post b.14, letter g, van Tabel I bij de Wet.
3.4. Het middel betoogt dat genoemde tabelpost in het onderhavige geval geen toepassing kan vinden, omdat niet het recreatieve element, maar het sportieve element voorop staat en het complex als geheel, gezien de grote mate van aanwezigheid van horecavoorzieningen, winkels, een reisbureau en een fitnessruimte, niet past in de genoemde tabelpost.
Het middel kan niet tot cassatie leiden, aangezien 's Hofs oordeel niet blijk geeft van een onjuiste opvatting van de tabelpost en als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst. Het is evenmin onbegrijpelijk, ook niet in het licht van de omstandigheid dat de bezoekers gemiddeld genomen meer dan de helft van de tijd verblijven buiten de skihal, te weten in dat deel van het complex waar de horecavoorzieningen zijn, evenals de winkels, een reisbureau en een fitnessruimte.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1420 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2001.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep in cassatie een recht geheven van ƒ 630.