Home

Hoge Raad, 12-10-2001, AD4528, 36160

Hoge Raad, 12-10-2001, AD4528, 36160

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 oktober 2001
Datum publicatie
12 oktober 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AD4528
Zaaknummer
36160

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 36.160

12 oktober 2001

FA

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 april 2000, nr. BK-98/01323, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op f 201.000.

Op het door belanghebbende tegen die beschikking gemaakte bezwaar hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Rozenburg (hierna: B en W) de beschikking gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

B en W hebben een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de door belanghebbende in juli 1995 voor de onderhavige woning betaalde prijs van f 198.000 overeenkomt met de waarde in het economische verkeer daarvan op de transactiedatum en dat het aan de gemeente is om te bewijzen dat die waarde per 1 januari 1995 f 201.000 bedroeg. Het heeft voorts geoordeeld dat de gemeente dit bewijs heeft geleverd en hiertoe onder meer redengevend geacht dat belanghebbende heeft gesteld dat de woning b-straat 1 een met zijn woning vergelijkbare woning is, en dat de Inspecteur onweersproken heeft gesteld dat deze woning in maart 1995 voor f 215.000 verkocht is. De tegen deze redengeving gerichte klacht slaagt. Belanghebbende heeft immers voor het Hof gesteld dat het pand b-straat 1 in juni 1996 voor f 213.000 is verkocht en dat, uitgaande van die verkoopprijs, de waarde van dat pand op de waardepeildatum f 181.950 bedroeg. Uit de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding blijkt niet dat belanghebbende deze stelling heeft verlaten. Het Hof had deze stelling bij zijn oordeelsvorming over het door de Inspecteur op vergelijking met het pand b-straat 1 gebaseerde bewijs niet zonder nadere motivering, die ontbreekt, buiten beschouwing mogen laten.

3.2. Het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak houdt onder meer, voorzover hier van belang, in:

"De beslissing van het Gerechtshof in deze zaak luidt als volgt:

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.

Deze beslissing berust op de volgende gronden:

1. In geschil is etc.

2. (...)

3. (...)

4. (...)

5. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten (...). Wel dient door de Inspecteur aan belanghebbende het door hem voor de behandeling van deze zaak gestorte griffierecht ten bedrage van f 80 te worden vergoed.

Aldus uitgesproken ter zitting etc."

3.3. Het Hof heeft in zijn schriftelijke uitspraak vastgesteld dat het aldus bij de mondelinge uitspraak heeft uitgesproken dat door de Inspecteur aan belanghebbende het door hem voor de behandeling van de zaak gestorte griffierecht van ƒ 80 dient te worden vergoed. Het heeft daarbij overwogen dat zulks abusievelijk heeft plaatsgevonden, en het heeft die vergissing vervolgens bij de schriftelijke uitspraak hersteld door daarin te overwegen dat het geen termen aanwezig acht om de Inspecteur te gelasten aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden en daarin een beslissing in die zin achterwege te laten. Daartegen richt zich de tweede klacht.

3.4. Gelet op de inhoud van de mondelinge uitspraak zoals hierboven weergegeven, alsmede op het bepaalde in artikel 5, lid 7, tweede volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, is hier, anders dan het Hof heeft geoordeeld, geen sprake van een situatie waarin onmiddellijk duidelijk was dat het Hof iets anders heeft bedoeld dan door het Hof was uitgesproken. Het Hof had derhalve niet de vrijheid zijn mondelinge uitspraak op dit punt aan een heroverweging te onderwerpen. Ook de tweede klacht slaagt derhalve.

3.5. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een hernieuwd onderzoek naar de waarde van belanghebbendes woning.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat B en W aan belanghebbende vergoeden het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 160, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van f 80, derhalve in totaal ƒ 240.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2001.