Home

Hoge Raad, 26-10-2001, AD4850, 36217

Hoge Raad, 26-10-2001, AD4850, 36217

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 oktober 2001
Datum publicatie
26 oktober 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AD4850
Zaaknummer
36217

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 36.217

26 oktober 2001

FA

gewezen op het beroep in cassatie van Coöperatieve vereniging X U.A. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 mei 2000, nr. P98/2998, betreffende na te melden beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken.

1. Beschikkingen, bezwaar en geding voor het Hof

Ten aanzien van belanghebbende is bij achtentachtig in één geschrift vervatte beschikkingen de waarde vastgesteld van achtentachtig in een flatgebouw aan de a-straat 1 te Q gelegen flatwoningen naar de waardepeildatum 1 januari 1995 voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000.

Op het door belanghebbende tegen die beschikkingen gemaakte bezwaar heeft het hoofd belastingen van de gemeente Zeist de beschikkingen gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van achtentachtig flatwoningen in serviceflat A, gelegen aan de a-straat 1 te Q (hierna: het flatgebouw). Van de flatwoningen zijn er zevenentachtig in gebruik bij verschillende bewoners en is er één in gebruik bij belanghebbende zelf.

3.1.2. Het flatgebouw omvat achtentachtig twee-, drie- en vierkamerwoningen, met daarnaast diverse ruimten voor centrale voorzieningen. Deze ruimten zijn dienstbaar aan alle bewoners van de flatwoningen.

3.1.3. Iedere flatwoning beschikt over een woonkamer, een of meer andere kamers, badkamer, toilet, eenvoudige keuken en balkon. Daarnaast behoort bij iedere flatwoning een berging in het souterrain van het flatgebouw.

3.1.4. Het lidmaatschap van belanghebbende geeft de bewoner(s) van een flatwoning recht op het uitsluitend gebruik van die woning en het recht op medegebruik van de gemeenschappelijke ruimten.

3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of de in de onderhavige beschikkingen genoemde onroerende zaken op de juiste wijze zijn afgebakend.

3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de flatwoningen zelfstandige wooneenheden zijn, welke als zodanig binnen het flatgebouw duidelijk en herkenbaar worden onderscheiden, dat deze flatwoningen blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt en dat deze flatwoningen gezien het bepaalde in artikel 16, aanhef en letters a, b, en c, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) voor de toepassing van die wet ieder afzonderlijk moeten worden aangemerkt als een onroerende zaak. Het Hof heeft daartoe onder meer redengevend geoordeeld dat de flatwoningen over alle voor bewoning noodzakelijke voorzieningen beschikken, en dat daaraan niet afdoet dat - kort samengevat - sommige van die voorzieningen beperkt zijn.

3.4. Voormeld oordeel geeft geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent het bepaalde in artikel 16, aanhef en letters a, b en c, Wet WOZ en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Anders dan het middel betoogt, heeft het Hof het flatgebouw terecht niet als een samenstel van twee of meer gedeelten van een gebouwd eigendom als bedoeld in artikel 16, aanhef en letter d, Wet WOZ en daarmee als één onroerende zaak aangemerkt, reeds omdat de flatwoningen niet bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn. Het middel faalt derhalve.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2001.