Home

Hoge Raad, 09-11-2001, AD5331, 36639

Hoge Raad, 09-11-2001, AD5331, 36639

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 november 2001
Datum publicatie
9 november 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AD5331
Zaaknummer
36639

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 36.639

9 november 2001

FA

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 4 oktober 2000, nr. 99/1677, betreffende na te melden op aangifte voldaan bedrag aan motorrijtuigenbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Belanghebbende heeft over het tijdvak 26 april 1997 tot en met 25 januari 1999 op aangifte voldaan een bedrag van f 1256 aan motorrijtuigenbelasting. Hij heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt bij de Inspecteur, die het bezwaar heeft afgewezen.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. H.W.F. Klarenaar, advocaat te Dordrecht.

3. Beoordeling van de klachten

De klachten richten zich tegen 's Hofs oordeel dat volgens artikel I van de Wet van 23 december 1994, Stb. 883, enkel bepalend is of de dagtekening van deel II van het kentekenbewijs vóór 1 januari 1988 ligt. Dit oordeel is gelet op de toelichting bij die wet (Kamerstukken II 1994/95, 23981, nr. 3, blz. 2 bovenaan) in verbinding met het bepaalde bij artikel VI van de Wet van 18 december 1987, Stb 580, juist. De klachten falen derhalve.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2001.