Home

Hoge Raad, 16-11-2001, ECLI:NL:HR:2001:BI7931 AD5788, 36728

Hoge Raad, 16-11-2001, ECLI:NL:HR:2001:BI7931 AD5788, 36728

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 november 2001
Datum publicatie
16 november 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AD5788
Zaaknummer
36728

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 36.728

16 november 2001

FA

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 oktober 2000, nr. BK99/01989, betreffende na te melden aan de fiscale eenheid X BV te Z opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 juli 1990 tot en met 31 december 1992 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 139.670 aan enkelvoudige belasting met een verhoging van de nageheven belasting van honderd percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding heeft verleend tot op vijfentwintig percent. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij gezamenlijke uitspraak de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur alsook de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende verzorgt tegen vergoeding zogenoemde mailingactiviteiten ten behoeve van derden. Voor de verzending van de aangeboden drukwerken en dergelijke heeft zij met PTT Post B.V. een vervoersovereenkomst gesloten. De desbetreffende portokosten (inclusief kwantumkorting) zijn door belanghebbende aan PTT Post B.V. voldaan en zijn als zodanig aan de cliënten op de factuur afzonderlijk in rekening gebracht. Deze portokosten (inclusief kwantumkorting) worden door belanghebbende buiten de heffing van omzetbelasting gelaten op grond van de in de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 18 november 1980, nr. 280-15649, V-N 1981, blz. 191, (hierna: de resolutie), neergelegde goedkeuring dat deze portokosten worden geacht niet tot de vergoeding te behoren voorzover ze worden voldaan aan de PTT Post B.V.

Belanghebbende heeft boven de vermelde kwantumkorting een zogeheten contractkorting genoten van 10 percent, welke korting belanghebbende niet ten goede heeft laten komen aan haar cliënten.

De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrag van de contractkorting niet geacht kan worden niet tot de aan belanghebbendes cliënten in rekening gebrachte vergoeding te behoren. De opvatting van belanghebbende dat deze korting een "korting achteraf" is, als bedoeld in onderdeel 1 van de resolutie, is door hem verworpen.

3.2. Onderdeel 1 van de resolutie luidt:

"Ik kan mij ermede verenigen dat uitsluitend in gevallen waarin een ondernemer door hem vervaardigd of van een ander betrokken c.q. aan hem verstrekt drukwerk (familie- en reclamedrukwerk, periodiek verschijnende uitgaven enz.) in opdracht van zijn opdrachtgever verzendt naar door hemzelf uitgezochte adressen (zgn postreclame) of naar door die opdrachtgever verstrekte adressen (bijv. bij het verzenden van periodiek verschijnende uigaven) en daarbij gebruik maakt van de diensten van het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie, de in de vergoeding begrepen porto- c.q. frankeerkosten, voor zover deze door bedoelde ondernemer aan de P.T.T. worden voldaan, tot nader order worden geacht niet tot de vergoeding te behoren. Ik verbind hieraan de voorwaarde, dat een en ander duidelijk blijkt uit de door de ondernemer uit te reiken factuur. Het bedrag aan porto- c.q. frankeerkosten zal in verband hiermede afzonderlijk op die factuur dienen te worden vermeld.

In de gevallen waarin de P.T.T. boven de geldende korting voor frankering bij abonnement achteraf aan de opdrachtnemer (verzender) een extra korting toekent, behoeft zulks vooralsnog niet te leiden tot een herrekening van de omzetbelasting."

3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar bij PTT Post B.V. bedongen contractkorting staat buiten de verhouding welke zij heeft met haar cliënten en op grond waarvan zij hen portokosten in rekening brengt. Dit in aanmerking nemend alsmede de volgens het Hof kennelijke bedoeling van de goedkeuring, te weten bij de heffing van omzetbelasting geen verschil in behandeling te laten ontstaan in situaties waarin portokosten rechtstreeks aan PTT Post B.V. door aanbieders ter verzending van poststukken worden voldaan en situaties waarin diezelfde kosten door tussenkomst van een ondernemer als belanghebbende aan PTT Post B.V. worden voldaan, heeft het Hof geconcludeerd dat reeds op deze gronden de in de resolutie neergelegde goedkeuring van toepassing is, zodat de onderwerpelijke naheffingsaanslag dient te worden vernietigd.

3.4. Middel I keert zich tegen dit oordeel met het betoog dat het Hof een strikte uitlegging had moeten geven aan de resolutie als uitzondering op het systeem van de Wet op de omzetbelasting 1968 en de Zesde richtlijn, in die zin dat de goedkeuring slechts van toepassing is op de porto- en frankeerkosten voorzover deze door de ondernemer aan PTT Post B.V. worden voldaan.

3.5. Het middel is gegrond. De eerste twee volzinnen van onderdeel 1 van de resolutie staan aan de naheffing van omzetbelasting over de contractkorting niet in de weg, nu daarin slechts sprake is van porto- en frankeerkosten, voorzover deze door de ondernemer aan de P.T.T. worden voldaan.

3.6. Middel II houdt de klacht in dat 's Hofs oordeel dat de contractkorting moet worden aangemerkt als een "korting achteraf" als bedoeld in het slot van onderdeel 1 van de resolutie, geen inzicht geeft in de te dezen door het Hof gevolgde gedachtegang. Dit middel is eveneens gegrond. Doordat het Hof zijn oordeel slechts heeft gemotiveerd met een verwijzing naar "de vastgestelde feiten en omstandigheden met betrekking tot de contractkorting" blijft niet alleen in het ongewisse op welke feiten en omstandigheden het Hof hier doelt - de verwijzing lijkt alleen betrekking te hebben op de in 's Hofs uitspraak onder 3.5 weergegeven inhoud van de vervoersovereenkomst - maar blijft ook onduidelijk van welke opvatting omtrent de betekenis van het in de resolutie gebruikte begrip "korting achteraf" het Hof is uitgegaan. Hierbij valt op te merken dat een korting achteraf een korting is waarvan op het moment van factureren door de ondernemer aan zijn opdrachtgever onzeker is in hoeverre zij zal worden verleend.

3.7. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2001.