Home

Hoge Raad, 30-11-2001, AD6426, 36471

Hoge Raad, 30-11-2001, AD6426, 36471

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
30 november 2001
Datum publicatie
30 november 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AD6426
Zaaknummer
36471

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 36.471

30 november 2001

FA

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 7 juli 2000, nr. 99/30095, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op ƒ 332.000.

Op het door belanghebbende tegen die beschikking gemaakte bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Grootegast de beschikking gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Grootegast (hierna: B en W) heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de percelen weiland, kadastraal bekend Q, sectie b, nummers 0001 en 0002, en het perceel, kadastraal bekend gemeente Grootegast, sectie b, nummer 0003, waarop de woning van belanghebbende, drie bergingen en een garage zijn gelegen, op grond van het bepaalde in artikel 16, aanhef en letter d, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) als één onroerende zaak moeten worden aangemerkt. Het Hof heeft daartoe redengevend geoordeeld dat - kort samengevat - hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd voor zijn stelling dat eerdergenoemde percelen niet als één onroerende zaak kunnen worden aangemerkt, niet opgaat, omdat die percelen bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn - welk oordeel in cassatie niet wordt bestreden - en de door belanghebbende aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 juni 1995, nr. 94/3537, geen algemene normen geeft voor de toepassing van voormelde bepaling.

3.2. Deze redengeving wordt in cassatie terecht bestreden. Ingevolge artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken wordt voor de toepassing van de wet onder meer als één onroerende zaak aangemerkt: een samenstel van twee of meer gebouwde en ongebouwde eigendommen die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar horen. Uit 's Hofs uitspraak is niet duidelijk welke omstandigheden het Hof in aanmerking heeft genomen voor zijn kennelijke oordeel dat de percelen, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren. Nu daarover juist geschil bestond, is 's Hofs uitspraak op dit punt niet naar de eis der wet met redenen omkleed. De uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2001.