Home

Hoge Raad, 07-12-2001, ECLI:NL:HR:2001:BI7863 AD6775, 36255

Hoge Raad, 07-12-2001, ECLI:NL:HR:2001:BI7863 AD6775, 36255

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 december 2001
Datum publicatie
7 december 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AD6775
Zaaknummer
36255

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 36.255

7 december 2001

FA

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 mei 2000, nr. BK-96/02775, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting.

1. Navorderingsaanslag

Aan belanghebbende, aan wie aanvankelijk voor het jaar 1986 een aanslag in de inkomstenbelasting is opgelegd van nihil, is over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 82.257, zonder verhoging.

2. Loop van het geding tot dusverre

Belanghebbende is tegen de navorderingsaanslag in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam. De uitspraak van dit Hof van 18 oktober 1994, nr. 92/5115, is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 4 september 1996, nr. 30825, BNB 1996/355, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dat arrest.

Het Hof heeft de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 16.558. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

3. Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft daarbij gelijktijdig incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Belanghebbende heeft het incidentele beroep beantwoord.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

4. Beoordeling van de in het principale beroep aangevoerde klachten

4.1. Voor de feiten van het geding wordt verwezen naar voornoemd arrest van 4 september 1996, alsmede naar de uitspraak van het Hof.

4.2. De verwijzingsopdracht aan het Hof hield in dat het Hof diende te onderzoeken in hoeverre moet worden aangenomen dat de nominale zegelschuld in feite niet zal worden betaald.

4.3. Het Hof heeft op basis van cijfermatige informatie onderzoek verricht naar de omvang van het deel van de verkochte zegels dat niet voor terugbetaling wordt aangeboden, en op grond daarvan geoordeeld dat een passivering aan het einde van een jaar van 97,5 percent van de nominale waarde van de in dat jaar verkochte zegels, verminderd met het in dat jaar aan winkeliers betaalde bedrag voor ingenomen zegels, in overeenstemming is met goed koopmansgebruik. Voorts acht het Hof het op grond van dat onderzoek aannemelijk dat in de loop der jaren aanmerkelijk meer zegels niet voor terugbetaling worden aangeboden dan de initieel in aanmerking genomen 2,5 percent van de in een jaar verkochte zegels. In het licht van deze vaststelling heeft het Hof geoordeeld dat de te passiveren zegelschuld in 7,5 jaar, te beginnen in het jaar van dotatie, dient vrij te vallen.

4.4. Anders dan de tegen laatstvermeld oordeel gerichte klacht betoogt is het Hof met dat oordeel niet buiten de verwijzingsopdracht getreden.

De overige tegen de onder 4.3 vermelde oordelen gerichte klachten falen eveneens, zoals volgt uit hetgeen onder 5 zal worden overwogen.

5. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel

Het Hof heeft geoordeeld dat reeds op het tijdstip van verkoop van de zegels met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vaststaat dat 2,5 percent van de verkochte zegels niet voor terugbetaling wordt aangeboden en dat aannemelijk is dat in de loop der jaren blijkt dat nog aanmerkelijk meer zegels niet voor terugbetaling worden aangeboden. Bij dit uitgangspunt brengt het aan goed koopmansgebruik inherente voorzichtigheidsbeginsel mee dat slechts 2,5 percent van de nominale waarde van de verkochte zegels aanstonds tot de winst moet worden gerekend. Nu de omstandigheid dat uiteindelijk een groter deel van de verkochte zegels niet voor terugbetaling wordt aangeboden zich pas in de loop der tijd manifesteert, is het niet in strijd met goed koopmansgebruik om, zoals het Hof - overeenkomstig het door de Inspecteur bepleite systeem - heeft gedaan, het voorshands ter zake van de terugbetalingsverplichting gepassiveerde bedrag in de tijd verdeeld aan de winst toe te voegen. Het middel, waarin wordt betoogd dat goed koopmansgebruik dwingt tot een ander systeem van waardering van de terugbetalingsverplichting, faalt derhalve.

6. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal voor wat betreft het incidentele cassatieberoep worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Voor wat betreft het principale cassatieberoep acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart zowel het principale beroep als het incidentele beroep ongegrond,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1420 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2001.