Hoge Raad, 28-09-2001, ZC8111, 36090
Hoge Raad, 28-09-2001, ZC8111, 36090
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 september 2001
- Datum publicatie
- 28 september 2001
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2001:ZC8111
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:ZC8111
- Zaaknummer
- 36090
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Hoge Raad der Nederlanden
D e r d e K a m e r
Nr. 36.090
28 september 2001
JMH
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 maart 2000, nr. BK-98/00865, betreffende een beschikking als bedoeld in artikel 21, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 inzake de verrekening van het verlies 1994 met de winst van 1993.
1. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Het beroepschrift in cassatie bevat, hoewel artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zulks vereist, niet de gronden van het beroep.
Bij aangetekende brief van 23 mei 2000 heeft de Griffier van de Hoge Raad belanghebbende in de gelegenheid gesteld dat verzuim binnen zes weken na de dagtekening van deze brief te herstellen. De termijn voor het herstel van dit verzuim eindigde op 4 juli 2000.
Belanghebbende heeft het verzuim hersteld in haar brief gedateerd 5 juli 2000, welke door de Hoge Raad op 6 juli 2000 is ontvangen. Nu dit herstel niet tijdig heeft plaatsgevonden, en de Hoge Raad ook ambtshalve niet is gebleken van een grond waarop 's Hofs uitspraak - welke met de daarop betrekking hebbende conclusie van de Advocaat-Generaal Van Kalmthout, aan dit arrest is gehecht - zou behoren te worden vernietigd, zal de Hoge Raad, gezien het bepaalde in artikel 6:6 van de Awb, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.
2. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2001.