Home

Hoge Raad, 26-04-2002, AD7271, 36802

Hoge Raad, 26-04-2002, AD7271, 36802

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 april 2002
Datum publicatie
26 april 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AD7271
Formele relaties
Zaaknummer
36802

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden

D e r d e K a m e r

Nr. 36.802

26 april 2002

EC

Arrest

Gewezen op het beroep in cassatie van X N.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 november 2000, nr. BK-99/02201, betreffende na te melden op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting.

1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof

Belanghebbende heeft over het tijdvak februari 1999 op aangifte een bedrag van ƒ 2.996.824 aan omzetbelasting voldaan. Belanghebbende heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf van een bedrag van ƒ 2.736.424, welk verzoek bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft deze uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal Van Kalmthout heeft op 6 november 2001 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Belanghebbende exploiteert een waterdistributiebedrijf. Tot en met 1998 was water opgenomen in de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) behorende tabel I (onderdeel a, post 28), op grond waarvan voor de levering ervan het in artikel 9, lid 2, letter a, van de Wet bedoelde, verlaagde tarief van de omzetbelasting van toepassing was.

Bij de Wet van 17 december 1998, Stb. 725, is post a, 28 van tabel I met ingang van 1 januari 1999 gewijzigd en als volgt komen te luiden:

water, voorzover de vergoeding niet meer bedraagt dan ƒ 60 per aansluiting per kalenderjaar. (...);

3.2. Belanghebbende heeft voor het Hof betoogd dat het op 1 januari 1999 ingevoerde gedifferentieerd tariefsysteem in strijd is met het bepaalde in de Eerste en de Zesde richtlijn inzake BTW en dat dit tot gevolg heeft dat het verlaagde tarief van toepassing is op alle door haar in het tijdvak waarop de onderwerpelijke aangifte betrekking heeft, verrichte leveringen van water, ook voorzover per aansluiting voor meer dan ƒ 60 geleverd zou worden.

3.3. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kan indien een lidstaat aan de op hem rustende verplichting een bepaling van een richtlijn van de Europese Gemeenschap om te zetten in intern recht, niet of niet op juiste wijze heeft voldaan, een belanghebbende voor de bevoegde nationale rechter die bepaling inroepen, indien het betreft een rechtstreeks werkende bepaling. Wil een bepaling van een richtlijn in de verhouding tussen lidstaten en hun justitiabelen rechtstreekse werking hebben, dan moet die bepaling duidelijk en onvoorwaardelijk zijn en niet afhankelijk zijn van een discretionaire uitvoeringsmaatregel (vgl. onder meer HvJ EG 15 januari 1986, Hurd, zaak 44/84.47, Jur. 1986, blz. 29)

3.4. Belanghebbende wenst onderworpen te worden aan een verlaagd tarief voor de door haar verrichte leveringen van water en doet daartoe een beroep op de Zesde richtlijn, met name op het bepaalde in artikel 12, lid 3, van die richtlijn. Volgens deze bepaling moeten lidstaten een normaal tarief vaststellen doch kunnen zij daarnaast voor bepaalde categorieën goederen en diensten een of twee verlaagde tarieven toepassen. De mogelijkheid van toepassing van een verlaagd tarief is door de richtlijn aldus afhankelijk gesteld van een discretionaire uitvoeringsmaatregel. In zoverre heeft, naar redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is, het bepaalde in voormeld artikellid derhalve geen rechtstreekse werking. Hieruit volgt dat, wat er zij van de wijze waarop Nederland gebruik heeft gemaakt van de hem door de richtlijn toegekende discretionaire bevoegdheid, belanghebbende het bepaalde in artikel 12, lid 3, van de Zesde richtlijn niet kan inroepen ten betoge dat op alle leveringen van water een verlaagd tarief moet worden toegepast. Het Hof heeft mitsdien een juiste beslissing genomen, wat er ook zij van de daartoe gebezigde gronden. De middelen falen dan ook.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2002.