Home

Hoge Raad, 01-02-2002, AD7372 AG7744, R01/031HR

Hoge Raad, 01-02-2002, AD7372 AG7744, R01/031HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 februari 2002
Datum publicatie
1 februari 2002
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AD7372
Formele relaties
Zaaknummer
R01/031HR

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

1 februari 2002

Eerste Kamer

Nr. R01/031HR

AS

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiseres], wonende [te woonplaats], Nederlandse Antillen,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. B.R. Angad Gaur,

t e g e n

[Verweerster], wonende [te woonplaats], Nederlandse Antillen,

VERWEERSTER in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 8 mei 2000 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), ingediend verzoekschrift - door het Gerecht aangemerkt als inleidend verzoekschrift in kort geding - heeft eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - verzocht verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - bevel te geven tot opheffing van een ten laste van haar gelegd executoriaal derdenbeslag.

[Verweerster] heeft de vordering bestreden.

Na mondelinge behandeling op 13 juni 2000 heeft het Gerecht bij vonnis van 23 juni 2000 het gevorderde afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.

Bij vonnis van 23 januari 2001 heeft het Hof het bestreden vonnis bevestigd.

Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

[Verweerster] heeft geen verweerschrift ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1 Wat betreft de feiten en het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar de punten 1.1-1.9 van de conclusie van de Advocaat-Generaal Wesseling-van Gent en naar het hiervoor onder 1 overwogene.

3.2 Middel I heeft betrekking op het volgende.

[Eiseres] vordert in deze procedure een bevel tot opheffing van een executoriaal derdenbeslag, zulks onder meer op de grond dat er sprake is van een nietige betekening van het desbetreffende beslag-exploit, omdat het exploit door de deurwaarder niet zou zijn overhandigd aan een huisgenoot van [eiseres]. Het Hof heeft ten aanzien van deze grond het volgende overwogen.

Het voorschrift van art. 1 lid 1 RvNA, inhoudende dat de deurwaarder afschrift van het exploit laat aan de woonplaats van de geëxploiteerde, beoogt kennelijk te bewerkstelligen dat het exploit in handen wordt gegeven van een persoon van wie verwacht mag worden dat hij het exploit snel kan en ook zal doen toekomen aan degene voor wie het bestemd is. Gelet op de stelling van [eiseres] dat haar tante, [betrokkene A], aan wie het beslag-exploit is gedaan, over de sleutel van het huis van [eiseres] beschikte en op regelmatige basis in het huis van [eiseres] vertoefde, kan [betrokkene A] als een persoon als hiervoor bedoeld worden aangemerkt. Mevrouw Tjong Ayong is dan ook gedurende de regelmatige periodes dat zij in de woning van [eiseres] verbleef c.q. verblijft, te beschouwen als huisgenoot van [eiseres] in de zin van de wet.

3.3 Het middel klaagt dat het Hof, aldus oordelend, de term "huisgenoot" te ruim heeft opgevat, nu [betrokkene A] niet op het in het exploit vermelde adres woont en het enkele bezit van een huissleutel niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is van een huisgenoot. Deze klacht faalt.

Art. 1 lid 1 RvNA bepaalt dat de deurwaarder afschrift van het exploit laat aan de persoon of aan de woonplaats van de geëxploiteerde. Uit art. 2 lid 1 volgt dat het laten van een afschrift aan de woonplaats van de geëxploiteerde geschiedt door het afschrift ter hand te stellen aan een huisgenoot van de geëxploiteerde. Naar het Hof met juistheid heeft overwogen, beoogt deze regeling te bewerkstelligen dat het exploit in handen wordt gegeven van een persoon van wie verwacht mag worden dat hij het exploit snel kan en ook zal doen toekomen aan degenen voor wie het bestemd is.

In het licht hiervan heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen als hiervoor in 3.2 weergegeven. 's Hofs oordeel, dat verder als berustende op een waardering van de omstandigheden van het geval van feitelijke aard is, is niet onbegrijpelijk en is voldoende gemotiveerd.

3.4 De in de middelen II tot en met V aangevoerde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.

Dit arrest is gewezen de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 1 februari 2002.