Home

Hoge Raad, 14-06-2002, AD7779, 37053

Hoge Raad, 14-06-2002, AD7779, 37053

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 juni 2002
Datum publicatie
14 juni 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AD7779
Formele relaties
Zaaknummer
37053

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.053

14 juni 2002

TVW

gewezen op het beroep in cassatie van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 februari 2001, nr. 99/04014, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is ter zake van het parkeren op 6 juli 1999 te Hilversum een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Hilversum opgelegd ten bedrage van f 84,50, bestaande uit f 2,50 aan enkelvoudige belasting en f 82 aan kosten ter zake van het opleggen van die aanslag. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de Bestuursdienst van de gemeente Hilversum (hierna: het hoofd) gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van het hoofd alsmede de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal J.W. Ilsink heeft op 20 november 2001 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van de klachten en ambtshalve

3.1. In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat belanghebbende op 6 juli 1999 te Hilversum tussen 9.00 en 18.00 uur zijn auto heeft geparkeerd op een parkeerterrein, plaatselijk bekend als a-straat te Q. Tot de stukken van het geding behoort (een kopie van) een kaartje, verstrekt door de parkeerautomaat ter plaatse, waarop is vermeld dat f 2 is betaald en dat de parkeertijd zou eindigen om 16.26 uur. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag opgelegd; toen de parkeercontroleur het aanslagbiljet stond uit te schrijven, gaf diens horloge als tijdstip 16.31 uur aan.

3.2. In zijn vergadering van 9 december 1998 heeft de raad van de gemeente Hilversum zowel de Verordening Parkeerbelastingen 1999 als de daarbij behorende tarieventabel vastgesteld.

Artikel 12 van die verordening bepaalt dat de Verordening Parkeerbelastingen 1998 per 1 januari 1999 wordt ingetrokken. Zonder nadere voorziening zou deze bepaling mede leiden tot verval van de rechtskracht van het Besluit plaatsen en werkingsduur betaald parkeren 1998 (hierna: het aanwijzingsbesluit), dat het college van burgemeester en wethouders op 19 december 1997 heeft genomen ter uitvoering van de Verordening Parkeerbelastingen 1998. Het stond de gemeenteraad evenwel vrij om in de nieuwe verordening te bepalen dat het aanwijzingsbesluit voortaan geacht zou worden te berusten op de nieuwe verordening.

Daar een besluit tot aanwijzing van de plaatsen waar slechts tegen betaling mag worden geparkeerd een parkeerverordening completeert, en de vaststelling van een nieuwe parkeerverordening niet noodzakelijkerwijs gepaard gaat met de behoefte om wijziging te brengen in de aanwijzing van zulke plaatsen, zal doorgaans gerede aanleiding bestaan om te veronderstellen dat de gemeenteraad heeft beoogd gebruik te maken van de bevoegdheid die omschreven is aan het slot van de vorige volzin.

In het onderhavige geval vindt de juistheid van zodanige veronderstelling feitelijke steun in de gegevens die de Advocaat-Generaal heeft vermeld onder 2.3 en 2.4 van zijn conclusie. Die gegevens hebben weliswaar betrekking op de tarieventabel, maar zijn mede van belang voor de uitleg van de verordening, die immers tegelijk met de tarieventabel is vastgesteld.

Een en ander brengt mede dat ervan dient te worden uitgegaan dat het aanwijzingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van 19 december 1997 zijn rechtskracht na 1 januari 1999 heeft behouden, omdat het geacht moet worden te berusten op de Verordening Parkeerbelastingen 1999, zodat, gelet op de inhoud van het aanwijzingsbesluit, de a-straat op 6 juli 1999 was aangewezen als plaats waar op die dag van 9.00 tot 18.00 uur slechts tegen betaling bij een parkeerautomaat mocht worden geparkeerd.

3.3. Het Hof heeft de naheffingsaanslag vernietigd op grond van zijn oordeel dat het hoofd niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan. Het heeft voor dit bewijsoordeel onder meer redengevend geoordeeld dat bij een overschrijding van de op het parkeerbiljet vermelde parkeertijd met minder dan vijf minuten, zoals volgens het Hof het geval was, niet valt uit te sluiten dat door geringe afwijkingen in de betrokken uurwerken (de tijdregistratie in de centrale parkeermeter, de tijdklok van de controleur, en de horloges van de parkeerder en de controleur) de tijd waarvoor parkeerbelasting is betaald in werkelijkheid niet is overschreden.

3.4. De tegen deze redengeving gerichte motiveringsklacht slaagt, reeds omdat, al zou mogen worden aangenomen dat bij parkeerapparatuur met een tijdregistratie, mede gezien de aard en de wijze waarop die apparatuur gebruikt wordt - waaromtrent het Hof niets heeft vastgesteld -, afwijkingen in de tijdregistratie kunnen ontstaan, dan toch zonder nadere motivering niet begrijpelijk is waarom dit rechtvaardigt bij de beoordeling of de tijd waarvoor parkeerbelasting is betaald, in werkelijkheid is overschreden, een marge van vijf minuten ter zake van mogelijke afwijkingen in de meetapparatuur in aanmerking te nemen.

3.5. Bovendien heeft belanghebbende in zijn beroepschrift aan het Hof erkend dat de "naheffingsaanslag binnen 3 à 5 minuten na beëindiging van de parkeertijd is opgelegd" en "dat de parkeertijd ... iets is overschreden", en blijkt uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding niet dat hij nadien van die erkenning is teruggekomen. Tussen partijen was derhalve niet in geschil dat de parkeertijd waarvoor belasting was betaald, ten tijde van de controle en het opleggen van de naheffingsaanslag reeds was overschreden, zodat ook de klacht dat het Hof, door desondanks van het hoofd bewijs van dat feit te verlangen, buiten de rechtsstrijd is getreden, gegrond is.

3.6. Gelet op het vorenoverwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Nu niet in geschil is dat de auto van belanghebbende ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag stond geparkeerd op een in het aanwijzingsbesluit aangewezen plaats en tijdstip, zonder dat daarvoor parkeerbelasting was voldaan, is terecht parkeerbelasting nageheven. De omstandigheid dat de naheffingsaanslag is opgelegd binnen 3 à 5 minuten na het einde van het tijdvak waarvoor wel parkeerbelasting was voldaan, doet daaraan niet af. De uitspraak van het hoofd, waarbij de naheffingsaanslag is gehandhaafd, moet worden bevestigd.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

bevestigt de uitspraak van het hoofd.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2002.