Home

Hoge Raad, 01-03-2002, AD7797, 37201

Hoge Raad, 01-03-2002, AD7797, 37201

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 maart 2002
Datum publicatie
1 maart 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AD7797
Formele relaties
Zaaknummer
37201

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.201

1 maart 2002

JV

gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk te Harderwijk tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 27 april 2001, nr. 98/02985, betreffende na te melden aan X B.V. te Z opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1997 wegens het genot krachtens zakelijk recht van de onroerende zaken a-straat 1, 2 en 3 en b-straat 1 te Z vier op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Harderwijk (hierna: de gemeente) opgelegd tot bedragen van respectievelijk ƒ 2204, ƒ 5604, ƒ 3884 en ƒ 4980, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de chef afdeling financieel beleid en belastingen van de gemeente (hierna: de Chef) zijn gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak en de aanslagen vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal J.W. Ilsink heeft op

15 november 2001 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, vernietiging van 's Hofs uitspraak en bevestiging van de uitspraak van de Chef.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In de Verordening onroerende zaakbelasting 1997 van de gemeente Harderwijk zijn in artikel 6, lid 1, met betrekking tot onroerende zaken als de onderwerpelijke, die niet in hoofdzaak tot woning dienen, de tarieven van de zogenoemde gebruikersbelasting en de eigenarenbelasting vastgesteld op ƒ 5,31 respectievelijk ƒ 6,64 voor elke volle ƒ 5000 van de waarde in het economische verkeer. Daarmee is het tarief van de eigenarenbelasting op een hoger bedrag vastgesteld dan ingevolge artikel 220g, tweede volzin, van de Gemeentewet is toegestaan. Zulks brengt, anders dan het Hof heeft aangenomen, niet mee dat het bepaalde in artikel 6 met betrekking tot de eigenarenbelasting in zijn geheel onverbindend is, maar slechts dat de tariefstelling voor de eigenarenbelasting onverbindend is, voorzover deze het in voormeld artikel van de Gemeentewet gestelde maximum overtreft. De sanctie op overschrijding van dat maximum dient immers niet verder te gaan dan nodig is om de in de tweede volzin van artikel 220g gelegen waarborg tot zijn recht te doen komen.

3.2. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de middelen doel treffen. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,

vernietigt de uitspraak van de Chef, en

vermindert de aanslagen ter zake van de onroerende zaken a-straat 1, 2 en 3 en b-straat 1 te Z tot respectievelijk ƒ 2201 (€ 998,77), ƒ 5595 (€ 2538,90), ƒ 3878 (€ 1759,76) en ƒ 4972 (€ 2256,20).

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2002.