Home

Hoge Raad, 14-06-2002, AD8503, 36647

Hoge Raad, 14-06-2002, AD8503, 36647

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 juni 2002
Datum publicatie
17 juni 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AD8503
Formele relaties
Zaaknummer
36647

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden

D e r d e K a m e r

Nr. 36.647

14 juni 2002

EC

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 september 2000, nr. BK-95/02038, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het jaar 1989 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 824.836, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. De nagevorderde belasting beloopt ƒ 229.633, over welk bedrag een verhoging van 100 percent is toegepast, waarvan geen kwijtschelding is verleend.

Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 768.248, zonder verhoging. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout heeft op 13 december 2001 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van beide beroepen.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel van belanghebbende

Het Hof heeft vooropgesteld dat op grond van artikel 29, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen het beroep van belanghebbende dient te worden afgewezen tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak van de Inspecteur onjuist is. Het Hof heeft geoordeeld, dat belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd niet overtuigend heeft aangetoond dat de door de Inspecteur gestelde feiten en omstandigheden waarop deze een verkapte winstuitdeling van ƒ 810.000 heeft gebaseerd, onjuist zijn. Dit oordeel kan als van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden onderzocht. Het Hof heeft de vraag onder ogen gezien of de in de overeenkomst met de B.V. opgenomen glijclausule de aanwezigheid van winstuitdelingen belet, en die vraag ontkennend beantwoord, omdat naar 's Hofs oordeel belanghebbende redelijkerwijs niet heeft kunnen twijfelen over het antwoord op de vraag of zijn prestatie en de tegenprestatie van de B.V. zakelijk waren bepaald. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het middel faalt derhalve.

4. Beoordeling van het middel van de Staatssecretaris

Het middel bestrijdt met motiveringsklachten het oordeel van het Hof dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van opzet aan de zijde van belanghebbende terzake van de eerdervermelde verkapte winstuitdelingen. Gelet op de in de overeenkomst met de B.V. opgenomen glijclausule, en in aanmerking genomen dat het arrest van de Hoge Raad van 17 maart 1993, nr. 28943, BNB 1993/144, aan belanghebbende bij de opgave van zijn inkomen nog niet bekend kon zijn, kon belanghebbende menen dat een winstuitdeling niet aan de orde kon komen. Het bestreden oordeel is derhalve niet onbegrijpelijk. Het behoefde ook geen nadere motivering. Het middel faalt mitsdien.

5. Proceskosten

Wat betreft het cassatieberoep van belanghebbende acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Wat betreft het cassatieberoep van de Staatssecretaris zal de Staatssecretaris van Financiën worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart zowel het beroep van belanghebbende als het beroep van de Staatssecretaris ongegrond,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 161 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2002.

Van de Staat wordt terzake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 327.