Home

Hoge Raad, 12-07-2002, AD8511, 36798

Hoge Raad, 12-07-2002, AD8511, 36798

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 juli 2002
Datum publicatie
12 juli 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AD8511
Formele relaties
Zaaknummer
36798

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 36.798

12 juli 2002

JV

gewezen op het beroep in cassatie van de fiscale eenheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 november 2000, nr. P99/00482, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 30 april 1996 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van f 877.783 aan enkelvoudige belasting met een verhoging van de nageheven belasting van honderd percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag geen kwijtschelding heeft verleend. Bij ambtshalve gegeven beschikking van de Inspecteur is nadien de verhoging volledig kwijtgescholden.

Na door belanghebbende tegen de aanslag gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de naheffingsaanslag voor wat betreft de enkelvoudige belasting gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.J.M. Hertoghs, advocaat te Breda.

De Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout heeft op 18 december 2001 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van het Hof en verwijzing van de zaak naar een ander hof.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Van belanghebbende, een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, maken deel uit X-1 B.V. en haar 100%-dochtervennootschap X-2 B.V. X-2 B.V. drijft een handelsonderneming in computers en aanverwante artikelen.

In het tijdvak van naheffing heeft X-2 B.V. facturen ontvangen van C B.V. Volgens de erop voorkomende goederenomschrijving betreffen deze facturen partijen geheugenchips (simms). C B.V. heeft ter zake van de geheugenchips facturen ontvangen van L B.V., die zelf weer facturen uitgereikt heeft gekregen van de in Hong Kong gevestigde vennootschap M Co. X-2 B.V. factureerde de goederen welke op de aan haar uitgereikte facturen waren vermeld, aan de in Singapore gevestigde vennootschap N, evenals X-1 B.V. een dochtermaatschappij van I Ltd. te Singapore.

De op de facturen van M Co. aan L B.V. in rekening gebrachte vergoeding bedroeg $ 18 per stuk. L B.V. factureerde aan C B.V. een prijs van (ongeveer) $ 372 per chip, terwijl C B.V. aan X-2 B.V. een prijs van $ 395 per chip in rekening bracht. X-2 B.V. factureerde aan N $ 400 per chip.

C B.V. heeft in haar facturen aan X-2 B.V. in totaal f 5.424.847 aan omzetbelasting in rekening gebracht. X-2 B.V. heeft deze facturen voldaan en belanghebbende heeft de daarop vermelde omzetbelasting in haar aangiften over de maanden januari 1996 tot en met april 1996 in aftrek gebracht.

Op de door X-2 B.V. aan N uitgereikte facturen is het nultarief toegepast. De maandaangiften van belanghebbende resulteerden aldus in verzoeken om teruggave van in totaal f 4.547.064.

L B.V. heeft de door haar aan C B.V. in rekening gebrachte omzetbelasting niet op aangifte voldaan. Zij biedt geen verhaal en haar uit Polen afkomstige bestuurders hebben zich niet meer in Nederland laten zien.

De Inspecteur heeft de door belanghebbende gedane verzoeken om teruggave van omzetbelasting tot een totaal bedrag van f 4.547.064 afgewezen. Bij de onderhavige naheffingsaanslag heeft hij het verschil tussen de door C B.V. aan X-2 B.V. gefactureerde omzetbelasting ad f 5.424.847 en de door belanghebbende teruggevraagde omzetbelasting ad f 4.547.064 ter grootte van f 877.783 nageheven.

3.2. Het Hof is ervan uitgegaan dat in de hiervóór in 3.1 weergegeven handelsketen daadwerkelijk sprake is geweest van een goederenstroom. Het Hof is de Inspecteur gevolgd in zijn subsidiaire stelling dat aan de facturen van C B.V. aan X-2 B.V. echter geen reële overeenkomsten tot levering van geheugenchips door C B.V. aan X-2 B.V. ten grondslag hebben gelegen, doch dat C B.V. en X-2 B.V. in wezen zijn overeengekomen deze facturen - los van iedere reële levering tussen beide vennootschappen of reële verplichting daartoe - op te stellen en in hun administratie op te nemen.

3.3. Middel I betoogt dat 's Hofs uitspraak innerlijk tegenstrijdig is en onvoldoende met redenen omkleed. Het middel faalt op de in de onderdelen 3.3 tot en met 3.5 van de conclusie van de A-G vermelde gronden.

3.4. Voorzover middel III betoogt dat het Hof ten onrechte belanghebbendes bewijsaanbod heeft gepasseerd met betrekking tot de stelling dat de goederenstroom een reëel karakter heeft, kan het evenmin tot cassatie leiden, aangezien het Hof van de juistheid van deze stelling is uitgegaan.

3.5. Middel III keert zich tevens tegen 's Hofs verwerping van belanghebbendes voorwaardelijk in onderdeel 1.6 van de pleitnota voor het Hof gedane bewijsaanbod ter zake van de contractuele verplichtingen tussen C B.V. en belanghebbende en de leveringen tussen voornoemde rechtspersonen. Het Hof heeft daarbij vermeld dat het dit oordeel doet steunen op - naar zijn oordeel - door de Inspecteur aannemelijk gemaakte stellingen waartegen belanghebbende zich in het geding heeft kunnen verweren, en niet op enig bewijsvermoeden waardoor belanghebbende zich achteraf in haar bewijspositie benadeeld kon achten. Deze redengeving is ontoereikend, nu het bewijsaanbod in de pleitnota, waaronder blijkens de conclusie van repliek is te verstaan een aanbod tot getuigenbewijs, juist was gedaan voor het geval het Hof de stellingen van de Inspecteur aannemelijk gemaakt zou achten. Het Hof had dan ook niet aan dit aanbod voorbij mogen gaan.

3.6. Gelet op het hiervóór in 3.5 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Middel II behoeft geen behandeling.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 630 (€ 285,88), en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1449 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2002.