Home

Hoge Raad, 24-05-2002, AD8553, 37021

Hoge Raad, 24-05-2002, AD8553, 37021

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 mei 2002
Datum publicatie
24 mei 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AD8553
Formele relaties
Zaaknummer
37021

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.021

24 mei 2002

TVW

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 februari 2001, nr. BK-99/30700, betreffende na te melden beschikking.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Naar aanleiding van een door belanghebbende gedaan verzoek als bedoeld in artikel IV, lid 2, van de Wet van 23 december 1994 tot wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, Stb. 1994/937, heeft de Inspecteur bij beschikking het gezamenlijke bedrag van de in de negen aan het boekjaar 1995/1996 voorafgaande jaren geleden verliezen vastgesteld op f 19.185.877, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. M. Mees, advocaat te Amsterdam.

De Advocaat-Generaal Th. Groeneveld heeft op 13 december 2001 geconcludeerd tot vernietiging van 's Hofs uitspraak en tot het ten laste van de winst brengen van de aankoopkosten in het jaar waarin de deelneming is verkocht.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft in 1990 een deelneming in de zin van artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) verworven in de in Nederland gevestigde vennootschap C N.V. Ter zake van de verwerving van deze deelneming heeft belanghebbende beursbelasting en aankoopprovisie betaald. Belanghebbende heeft deze aankoopkosten in 1990 geactiveerd als onderdeel van de kostprijs van de deelneming.

Belanghebbende heeft de deelneming in het boekjaar 1993/1994 vervreemd. In de aangifte over dit boekjaar heeft belanghebbende de aankoopkosten ten laste van haar fiscale resultaat gebracht. De Inspecteur heeft de aankoopkosten niet in aftrek toegelaten.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de onderhavige aankoopkosten tot de kostprijs van de deelneming behoren. Het Hof heeft vervolgens belanghebbendes standpunt inhoudende dat de aankoopkosten in het jaar van vervreemding van de deelneming alsnog ten laste van het belastbare resultaat kunnen komen, afgewezen, omdat dit standpunt zou meebrengen dat bij of naar aanleiding van de vervreemding van de deelneming het bedrag van de aankoopkosten een ongerechtvaardigde karakterverandering ondergaat.

3.3. De deelnemingsvrijstelling strekt ertoe te voorkomen dat ter zake van de door de dochtervennootschap gegenereerde winst tweemaal vennootschapsbelasting wordt geheven, namelijk eerst bij de dochtervennootschap over de door haar behaalde winst, en nadat die winst is uitgekeerd aan de moedervennootschap, bij deze laatste over de aan haar uitgekeerde winst. De werking van de deelnemingsvrijstelling is te vergelijken met een belastingheffing als ware de dochter met de moeder geconsolideerd. Daarmee strookt dat bij het belasten van de winst rekening wordt gehouden met tegenover de (bruto)winst staande kosten, verband houdende met de winstbron. Ook uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met betrekking tot binnenlandse deelnemingen heeft gekozen voor een brutovrijstelling, waarbij kosten die met een dergelijke deelneming verband houden, ten laste van de winst kunnen worden gebracht (zie Kamerstukken II 1959/60, 6000, nr. 3, blz. 20).

Ook de ter zake van de aankoop van een deelneming gemaakte kosten vormen kosten die verband houden met een deelneming. Zij behoren dus in beginsel bij de moedervennootschap in aftrek te komen. Indien zij, zoals in het algemeen bij ter zake van de aankoop van een bedrijfsmiddel gemaakte kosten volgens de regels van goed koopmansgebruik moet geschieden, als onderdeel van de kostprijs van de deelneming worden geactiveerd, zouden zij langs de weg van afschrijving op die kostprijs ten laste van het resultaat moeten worden gebracht, maar door de bijzondere aard van het bedrijfsmiddel deelneming is dit niet mogelijk. Dit in aanmerking genomen, is de Hoge Raad thans, in afwijking van de in zijn arresten van 8 juli 1996, nrs. 30918 en 31496, BNB 1996/367 en BNB 1996/368, neergelegde zienswijze, van oordeel dat de bijzondere aard van het bedrijfsmiddel deelneming meebrengt dat goed koopmansgebruik toelaat kosten ter zake van de aankoop van een deelneming op gelijke wijze als kosten ter zake van de verkoop van een deelneming ten laste van het resultaat te brengen in het jaar waarin zij zijn gemaakt. In gevallen waarin in het verleden kosten ter zake van de aankoop van een deelneming als onderdeel van de kostprijs zijn geactiveerd, zullen die kosten alsnog in aanmerking kunnen worden genomen. Het middel slaagt derhalve.

3.4. Het hiervóór in 3.3 overwogene brengt mee dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,

stelt het gezamenlijke bedrag van de te verrekenen verliezen vast op f 19.315.212,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 630, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van f 450, derhalve in totaal f 1080 (€ 490,08),

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en

wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2002.