Home

Hoge Raad, 01-02-2002, AD8760, 35848

Hoge Raad, 01-02-2002, AD8760, 35848

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 februari 2002
Datum publicatie
1 februari 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AD8760
Formele relaties
Zaaknummer
35848

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 35.848

1 februari 2002

JV

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 10 december 1999, nr. 98/02454, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 39.818, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op

22 december 2000 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:

(i) Belanghebbende heeft in het jaar 1996 deelgenomen aan een zogenoemd piramidespel, georganiseerd door B B.V. (hierna: de organisator). Belanghebbende heeft uit dien hoofde geen enkel voordeel genoten.

(ii) Het onderwerpelijke piramidespel is aldus georganiseerd dat degene die aan het spel wenst deel te nemen, aan de organisator een inleg ter grootte van ƒ 5000 betaalt, waarvan een bedrag van ƒ 2000 door de organisator wordt behouden. Het resterende bedrag wordt door de organisatie verdeeld onder eerdere deelnemers. Vervolgens moet de inlegger/deelnemer trachten nieuwe deelnemers te werven. Voor de eerste twee nieuwe deelnemers die hij aanbrengt, ontvangt hij ƒ 1000 per nieuwe deelnemer. Voor elke volgende door hem zelf aangebrachte deelnemer ontvangt hij f 3000, terwijl hij voorts ƒ 2000 per deelnemer ontvangt voor de eerste twee deelnemers die worden aangebracht door iemand die hij zelf heeft aangebracht.

(iii) De organisator van het spel organiseert bijeenkomsten, waar deelname aan het piramidespel gepropageerd wordt. Een deelnemer moet trachten nieuwe deelnemers te werven in de kring van zijn familie, vrienden of kennissen door hen te bewegen een dergelijke bijeenkomst bij te wonen. Deelnemers kunnen alleen worden aangebracht ter gelegenheid van een bijeenkomst. Een bijeenkomst is slechts tegen betaling van een toegangsprijs van ƒ 50 toegankelijk. Een introducé dient vooraf een verklaring te ondertekenen, veiligheidsovereenkomst geheten, waarbij de introducé zich ertoe verplicht om tegenover derden het zwijgen te bewaren omtrent de bijzonderheden van het spel, bij overtreding van welke verplichting hij een boete van ƒ 6000 verbeurt en aansprakelijk wordt gehouden voor schade.

(iv) Zoals volgt uit hetgeen hiervoor onder (ii) is vermeld, wordt de inleg van ƒ 5000 van een deelnemer slechts gecompenseerd, indien óf hij zelf ten minste drie nieuwe deelnemers aanbrengt óf een door hem aangebrachte deelnemer twee nieuwe deelnemers aanbrengt. De opbrengst voor de deelnemer wordt dus bepaald door het aantal door hem zelf aangebrachte deelnemers én door het aantal door de laatsten op hun beurt aangebrachte deelnemers.

3.2. Het Hof heeft in navolging van de Inspecteur het door belanghebbende in het onderhavige jaar betaalde inleggeld van ƒ 5.000 niet als negatieve opbrengst van een bron van inkomen bij het bepalen van zijn onzuivere inkomen in aanmerking genomen. Het heeft hiertoe redengevend geoordeeld dat de deelname van belanghebbende aan het piramidespel niet aangemerkt kan worden als een bron van inkomen, nu belanghebbende er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij redelijkerwijs een voordeel uit zijn deelname aan het piramidespel kon verwachten.

3.3. In het eerste middel wordt aangevoerd dat

's Hofs oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij redelijkerwijs een voordeel uit zijn deelname aan het piramidespel kon verwachten, onbegrijpelijk is. Dit middel kan niet tot cassatie leiden. De aard van het spel zoals dit hiervoor in 3.1 is omschreven, brengt mee dat redelijkerwijs geen voordeel kan worden verwacht van de door een deelnemer te verrichten werkzaamheden. Weliswaar wordt het resultaat dat een deelnemer aan het piramidespel behaalt, mede bepaald door zijn activiteiten gericht op het werven van nieuwe deelnemers, maar óf een deelnemer anderen voor deelname aan het spel zal weten te interesseren in dier voege dat zij ertoe overgaan een bijeenkomst als hiervoor in 3.1 onder (iii) bedoeld bij te wonen, alsmede óf een door hem geïntroduceerde potentiële deelnemer zich bij zo'n bijeenkomst bereid verklaart om daadwerkelijk aan het spel deel te nemen en zijn inleg voldoet, hangt in zodanige mate af van onvoorspelbare factoren die zich bovendien aan beïnvloeding door de deelnemer onttrekken, dat een eventueel gunstig resultaat speculatief is.

3.4. Het tweede middel herhaalt het door belanghebbende voor het Hof gehouden betoog dat de Inspecteur heeft gehandeld in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur en met name met het gelijkheidsbeginsel door in overeenstemming met het gepubliceerde, landelijk gevoerde beleid in de gevallen waarin een deelnemer aan het piramidespel een positief resultaat heeft behaald, wèl aan te nemen dat sprake is van een bron van inkomen, doch in een geval als het zijne, waarin sprake is van een verlies, zulks niet aan te nemen. Dit middel faalt, reeds omdat de gevolgde gedragslijn waarop belanghebbende zich beroept, niet meebracht dat ten gunste van andere belastingplichtigen van een strikte wetstoepassing werd afgezien.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. Van Amersfoort, J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2002.