Home

Hoge Raad, 01-02-2002, AD8769, 36640

Hoge Raad, 01-02-2002, AD8769, 36640

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 36.640

1 februari 2002

JV

Gewezen op het beroep in cassatie van A te Q tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 6 oktober 2000, nr. 570/98, betreffende na te melden ten aanzien van Stichting X te Z gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Q voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op ƒ 3.500.000.

Op het door belanghebbende tegen die beschikking gemaakte bezwaar heeft het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden de beschikking gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de waarde verminderd tot ƒ 1.

2. Geding in cassatie

X heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep

3.1. Het beroepschrift in cassatie luidt als volgt: "Hierbij teken ik pro-forma beroep in cassatie aan. Het betreft de procedure BK-98/00570 ten name van Stichting X in Z.". Het beroepschrift is ondertekend door A, die zich daarbij aanduidt als juridisch beleidsmedewerker. Het is gesteld op briefpapier van de afdeling Algemene Zaken van de gemeente Leeuwarden.

Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep in cassatie is een 'aanvulling' ingediend door B, Sectorhoofd Publiekszaken, die daarbij aangeeft - zonder een volmacht of mandaatbesluit over te leggen - te handelen namens burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

Belanghebbende heeft bij verweerschrift in cassatie gevraagd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren omdat het onbevoegdelijk is ingesteld.

Aan de indiener van het beroepschrift in cassatie is gelegenheid geboden een conclusie van repliek in te dienen, een schriftelijke toelichting te laten indienen of de zaak mondeling bij pleidooi te laten toelichten, doch van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

3.2. Bij de beoordeling of het beroep in cassatie door een daartoe bevoegd persoon is ingesteld, moet het volgende worden vooropgesteld. Op grond van artikel 28a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) juncto artikel 231 van de Gemeentewet is in een geval als het onderhavige het college van burgemeester en wethouders bevoegd tot het instellen van beroep in cassatie. Artikel 168 van de Gemeentewet biedt het college de mogelijkheid die bevoegdheid te mandateren aan een lid van het college. Op grond van artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan het college die bevoegdheid ook mandateren aan bijvoorbeeld een hem ondergeschikte ambtenaar. Voorts is het o.g.v. artikel 29 van de AWR juncto artikel 8:24 van de Awb mogelijk dat het college zich bij de uitoefening van die bevoegdheid door een gemachtigde laat vertegenwoordigen. De persoon die krachtens mandaat of volmacht namens het college de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie uitoefent, dient ten tijde daarvan, althans uiterlijk bij het verstrijken van de voor het aanwenden van dat rechtsmiddel geldende termijn, daartoe gemandateerd onderscheidenlijk gemachtigd te zijn. Hij dient bij de uitoefening van die bevoegdheid te vermelden dat hij namens het college optreedt; het mandaat en de volmacht houden immers in de bevoegdheid tot het verrichten van handelingen in naam van een ander. Voor de gemandateerde volgt dit ook uit artikel 10:10 van de Awb.

3.3. Nu blijkens het beroepschrift in cassatie het beroep is ingesteld door A, deze daarbij niet heeft vermeld dat zij is opgetreden namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, en geen mandaatbesluit of volmacht is overgelegd - ook niet nadat de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie door belanghebbende aan de orde was gesteld - waaruit blijkt dat A ten tijde van het indienen van haar beroepschrift bevoegd was namens burgemeester en wethouders te handelen, moet het ervoor worden gehouden dat die bevoegdheid ontbrak. Nu te dezen geen sprake is van een voor herstel vatbaar verzuim, zal de Hoge Raad het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaren.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht, gelet op de inhoud van het procesdossier, termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna vermeld.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het cassatieberoep niet-ontvankelijk;

veroordeelt de indiener van het beroepschrift in cassatie in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644,

wijst de gemeente Leeuwarden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge en

A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2002.