Home

Hoge Raad, 06-12-2002, AD9837, 37107

Hoge Raad, 06-12-2002, AD9837, 37107

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
6 december 2002
Datum publicatie
6 december 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AD9837
Formele relaties
Zaaknummer
37107

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.107

6 december 2002

AB

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 maart 2001, nr. 00/4144, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof van 9 februari 2001 betreffende na te melden aanslag in de baatbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is een aanslag in de baatbelasting a-straat van de gemeente De Ronde Venen (hierna: de gemeente) opgelegd ten bedrage van ƒ 3600. Het hoofd van de stafdienst Financiële en Economische Zaken van die gemeente (hierna: het hoofd) heeft het tegen de aanslag gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft bij uitspraak van 9 februari 2001 het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft bij zijn in cassatie bestreden uitspraak het verzet van belanghebbende tegen die uitspraak ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen laatstbedoelde uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. E.A.M. Santen, advocaat te Amsterdam.

De Advocaat-Generaal J.W. Ilsink heeft op 11 januari 2002 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, tot vernietiging van de uitspraak op verzet, tot gegrondverklaring van het verzet en tot verwijzing van de zaak naar een ander hof.

Burgemeester en wethouders hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Nadat belanghebbende bij uitspraak van het hoofd van 26 september 2000, verzonden op 28 september 2000, niet-ontvankelijk was verklaard in haar bezwaar, heeft zij een brief geschreven aan de gemeente, gedateerd 27 oktober 2000, waarin zij onder meer de rechtmatigheid van de niet-ontvankelijkverklaring betwistte.

Vervolgens heeft belanghebbende op 11 december 2000 tegen de uitspraak van het hoofd een beroepschrift ingediend bij het Hof, onder bijvoeging van onder meer een kopie van haar eerdervermelde brief van 27 oktober 2000.

3.2. Rechtsoverweging 5.2 van de in cassatie bestreden uitspraak berust klaarblijkelijk op het uitgangspunt dat de gemeente de brief van belanghebbende van 27 oktober 2000 op de voet van artikel 6:15, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) zo spoedig mogelijk als beroepschrift had moeten doorzenden aan het Hof. Dit oordeel van het Hof is in cassatie niet bestreden. Het Hof gaat voorts kennelijk ervan uit dat, omdat het verzuim van de gemeente om het beroepschrift door te zenden niet ten nadele van belanghebbende mag strekken, de door belanghebbende zelf bij zijn beroepschrift van 11 december 2000 aan het Hof meegezonden kopie van de brief van 27 oktober 2000 moet worden aangemerkt als een overeenkomstig artikel 6:15 van de Awb doorgezonden beroepschrift, waarop het beroepschrift van 11 december 2000 een aanvulling vormt, en dat geacht moet worden te zijn ingediend bij het Hof twee weken na binnenkomst bij de gemeente. Deze oordelen zijn juist (vgl. HR 2 februari 2000, nr. 34437, BNB 2000/132).

3.3. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat meervermelde brief, ook als deze geacht wordt twee weken na binnenkomst bij de gemeente te zijn ontvangen door het Hof, aldaar niet tijdig is ingediend.

De tegen dit oordeel gerichte klacht treft doel. Het Hof is bij dat oordeel uitgegaan van 9 november 2000 als laatste dag van de beroepstermijn. Dat is op zichzelf juist. Echter, als belanghebbende haar brief van 27 oktober 2000 per post aan de gemeente heeft verzonden en vóór het einde van de beroepstermijn ter post heeft bezorgd, is ingevolge artikel 6:9, lid 2, van de Awb het beroepschrift tijdig ingediend indien het niet later dan een week na afloop van de beroepstermijn, dus in het onderhavige geval niet later dan 16 november 2000 door het Hof is ontvangen. Over de wijze van verzending en het tijdstip van eventuele terpostbezorging van de meervermelde brief heeft het Hof evenwel niets vastgesteld. Het Hof heeft evenmin vastgesteld op welke dag de brief van belanghebbende van 27 oktober 2000 bij de gemeente is binnengekomen. De mogelijkheid bestaat dat het tijdstip waarop die brief op de voet van het hiervoor vermelde arrest van de Hoge Raad moet worden geacht bij het Hof als beroepschrift te zijn ingekomen, te weten twee weken na binnenkomst bij de gemeente, niet later ligt dan 16 november 2000. In dat geval zou, als de brief van belanghebbende per post aan de gemeente is verzonden, het beroepschrift gelet op het vorenoverwogene nog tijdig kunnen zijn ingediend.

Het andersluidende oordeel van het Hof berust derhalve óf op een miskenning dan wel onjuiste opvatting van het bepaalde in artikel 6:9, lid 2, van de Awb, óf het behoeft nadere motivering, die evenwel ontbreekt.

3.4. Gelet op het vorenoverwogene kan 's Hofs uitspraak, als niet naar de eis der wet met redenen omkleed, niet in stand blijven. De andere klachten behoeven geen behandeling.

4. Proceskosten

Burgemeester en wethouders zullen worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof van 23 maart 2001,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de gemeente De Ronde Venen aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 160 (€ 72,60), en

veroordeelt burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de gemeente De Ronde Venen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2002.