Home

Hoge Raad, 08-03-2002, AD9895, 36412

Hoge Raad, 08-03-2002, AD9895, 36412

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 maart 2002
Datum publicatie
8 maart 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AD9895
Zaaknummer
36412

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 36.412

8 maart 2002

NA

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 juli 2000, nr. 00/00302, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van dat Hof van 21 maart 2000 betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en verzet

Bij uitspraak van het Hof van 21 maart 2000 is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift inzake de aan haar opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1996, aanslagnummer 001.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan bij het Hof.

Bij uitspraak van 7 juli 2000 heeft het Hof het verzet van belanghebbende ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof van 7 juli 2000 beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. P.A. Mackaaij, advocaat te Amsterdam.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Met dagtekening 24 december 1999 is aan belanghebbende een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd. Op 29 december 1999 is een door belanghebbende tegen deze aanslag ingediend bezwaarschrift door de Inspecteur ontvangen. Op 21 februari 2000 is ter griffie van het Hof een beroepschrift ontvangen van belanghebbende waarin zij bezwaar maakt tegen het naar haar mening niet tijdig doen van een uitspraak op haar bezwaar door de Inspecteur. Op die datum was door de Inspecteur nog geen uitspraak gedaan en was evenmin verdaging van de uitspraak aangezegd.

3.2. Het Hof heeft belanghebbende met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep. Het heeft daarbij overwogen dat het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997 (hierna: het Voorschrift) weliswaar voorschrijft dat in beginsel de termijnen van de Awb zo veel mogelijk worden gevolgd, doch dat in paragraaf 6.2.7 van het Voorschrift uitdrukkelijk is bepaald dat dit niet betekent dat vóór het verlopen van de wettelijke termijn, welke in artikel 25, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna:AWR) is gesteld op een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift, beroep kan worden ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift. Voorts heeft het Hof overwogen dat deze bepaling in de weg staat aan een beroep op het vertrouwensbeginsel met betrekking tot het aangekondigde voornemen zoveel mogelijk de in de Awb voorgeschreven termijnen te volgen. Het tegen deze niet-ontvankelijkverklaring ingediende verzet is door het Hof ongegrond verklaard.

3.3. Het middel faalt. Weliswaar kan beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door een bestuursorgaan, maar zodanig beroep is slechts denkbaar indien de aan het bestuursorgaan gegeven termijn voor het nemen van het besluit verstreken is. Die termijn beloopt in een geval als het onderhavige krachtens artikel 25 AWR ten minste en behoudens verlenging een jaar. Deze termijn wordt niet verkort door paragraaf 6.2.7 van het Voorschrift. Het Hof heeft dus terecht het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof waarin haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard, verworpen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2002.