Hoge Raad, 22-03-2002, AE0460, 36784
Hoge Raad, 22-03-2002, AE0460, 36784
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 22 maart 2002
- Datum publicatie
- 22 maart 2002
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2002:AE0460
- Zaaknummer
- 36784
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 36.784
22 maart 2002
FA
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 november 2000, nr. P00/03027, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 1.843.603, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Op 16 december 1996 heeft belanghebbende een onroerende zaak te Q overgedragen aan een derde. De daarmee gerealiseerde boekwinst is toegevoegd aan een vervangingsreserve als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende ultimo 1997 geen voornemen meer had tot vervanging van de in 1996 verkochte onroerende zaak, en heeft hij mitsdien het bedrag van de vervangingsreserve aan de belastbare winst toegevoegd.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op 31 december 1997 nog het voornemen had de in 1996 verkochte onroerende zaak te vervangen, zodat het de Inspecteur vrijstond om de vervangingsreserve in het onderhavige jaar aan de winst van belanghebbende toe te voegen.
Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. Het stond het Hof vrij daarbij geen waarde te hechten aan de notulen van de vergadering van aandeelhouders. De onderdelen 2 en 3 van het middel, die gericht zijn tegen dit oordeel, falen.
3.3. Ook voorzover het middel in de onderdelen 1 en 4 betoogt dat het Hof ten onrechte niet heeft onderzocht of belanghebbende ultimo 1996 een vervangingsvoornemen had, faalt het. Nu tussen partijen niet in geschil was dat de eventuele heffing over de vervangingsreserve in het jaar 1997 thuishoorde, heeft het Hof terecht een onderzoek of de vervangingsreserve in 1996 diende vrij te vallen, achterwege gelaten.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2002.