Home

Hoge Raad, 20-12-2002, AE1116, 37102

Hoge Raad, 20-12-2002, AE1116, 37102

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 december 2002
Datum publicatie
20 december 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE1116
Formele relaties
Zaaknummer
37102

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.102

20 december 2002

AB

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 23 maart 2001, nr. 99/30192, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 32.045, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Bij ambtshalve gegeven beschikking is nadien de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 31.625.

Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 25.020. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal Th. Groeneveld heeft op 27 februari 2002 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het cassatieberoep, tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 31.495.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende en zijn echtgenote zijn lichamelijk gehandicapt. Bij zijn aangifte voor het onderhavige jaar (1997) heeft belanghebbende wegens extra autokosten in verband met invaliditeit een bedrag van ƒ 7475 in aftrek gebracht. De Inspecteur was het met belanghebbendes wijze van berekening van de extra autokosten niet eens. Hij heeft ƒ 1000 in aftrek aanvaard.

In zijn brief van 12 oktober 1999 naar aanleiding van het door belanghebbende tegen de aanslag ingediende bezwaarschrift is de Inspecteur bij zijn standpunt gebleven. Daarbij heeft hij opgemerkt: 'Voor belastingjaar 1998 zal opnieuw beoordeeld moeten worden of aftrek extra vervoerskosten mogelijk is.' In zijn brief aan belanghebbende van 12 november 1999, waarin hij aankondigde de aanslag alsnog ambtshalve te verminderen, heeft de Inspecteur met betrekking tot de extra vervoerskosten in verband met invaliditeit meegedeeld: 'Op dit punt kan ik niet rekening houden met uw verzoek, het standpunt is en blijft zoals u per brief van 12 oktober 1999 is meegedeeld.'

In zijn verweerschrift voor het Hof, aldaar ingekomen op 2 maart 2000, heeft de Inspecteur bij dat standpunt volhard.

Bij zijn aangifte voor het jaar 1998 heeft belanghebbende een op dezelfde wijze berekend bedrag wegens extra autokosten in verband met invaliditeit in aftrek gebracht. De aanslag over dat jaar is, met dagtekening 15 juni 2000, conform de aangifte opgelegd.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende op grond van de hiervoor in 3.1 weergegeven uitlating van de Inspecteur in diens brief van 12 oktober 1999 redelijkerwijs heeft mogen menen dat de specificatie van de extra vervoerskosten bij de aangifte voor 1998 door de Inspecteur beoordeeld zou worden. Doordat de aanslag voor 1998 conform de aangifte is vastgesteld, heeft het Hof het vertrouwen van belanghebbende dat de Inspecteur bewust een voor belanghebbende positief standpunt met betrekking tot de extra autokosten heeft ingenomen, gerechtvaardigd geacht. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de door de Inspecteur met betrekking tot de aangifte voor 1998 gevolgde gedragslijn bij belanghebbende de indruk heeft gewekt en heeft mogen wekken van een bewuste standpuntbepaling ter zake van de door belanghebbende bij de aangifte voor 1997 gehanteerde berekeningswijze van de extra vervoerskosten als buitengewone lasten.

3.3. Het tegen deze oordelen gerichte middel slaagt. In aanmerking genomen dat de Inspecteur zich bij de aanslagregeling en in zijn uitspraak op het bezwaarschrift uitdrukkelijk en gemotiveerd op het standpunt had gesteld dat de bij de aangifte voor 1997 gehanteerde berekeningswijze van de extra autokosten niet kon worden aanvaard, en dat standpunt in zijn verweerschrift voor het Hof had gehandhaafd, kan niet anders worden geoordeeld dan dat belanghebbende aan de kort nadien opgelegde aanslag over 1998 in redelijkheid niet het vertrouwen kon ontlenen dat de Inspecteur van dat standpunt was teruggekomen, en met betrekking tot die berekeningswijze weloverwogen alsnog een voor belanghebbende positief standpunt had ingenomen. Daaraan doet niet af dat hem was meegedeeld dat voor het belastingjaar 1998 opnieuw beoordeeld moest worden of aftrek van extra vervoerskosten mogelijk is. 's Hofs andersluidende oordeel geeft blijk van een onjuiste opvatting van het zogenoemde vertrouwensbeginsel.

3.4. Uit het zojuist overwogene vloeit tevens voort dat de aanslagregeling met betrekking tot het jaar 1998 niets kan hebben toegevoegd aan het vertrouwen dat belanghebbende, naar hij blijkens het proces-verbaal van de zitting voor het Hof heeft gesteld, heeft ontleend aan die met betrekking tot het jaar 1996, waarin een kostenaftrek is geaccepteerd die was berekend op dezelfde wijze als de kostenaftrek over het onderhavige jaar. Op zichzelf bezien verdient dit gestelde, aan de aanslag over 1996 ontleende vertrouwen geen bescherming, nu belanghebbende niet tevens heeft gesteld en uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat zich omstandigheden hebben voorgedaan die bij hem de indruk hebben kunnen wekken dat die aanslag berustte op een weloverwogen standpunt van de Inspecteur. Dit wordt niet anders indien, zoals de Inspecteur in zijn verweerschrift voor het Hof heeft meegedeeld, de kostenaftrek ook reeds over het jaar 1994 (zonder controle) is geaccepteerd.

3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. In cassatie is niet bestreden 's Hofs oordeel dat de kosten van een sportkeuring ten bedrage van ƒ 130 alsnog in aftrek kunnen komen als buitengewone lasten. Het belastbare inkomen moet derhalve worden vastgesteld op ƒ 31.625 (belastbaar inkomen na de ambtshalve verleende vermindering) minus ƒ 130 ofwel ƒ 31.495.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,

vernietigt de uitspraak van de Inspecteur, en

vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 31.495.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, J.W. van den Berge, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2002.