Home

Hoge Raad, 03-05-2002, AE2248 AL2414, 36836

Hoge Raad, 03-05-2002, AE2248 AL2414, 36836

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 mei 2002
Datum publicatie
3 mei 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE2248
Zaaknummer
36836

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 36.836

3 mei 2002

TVW

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 december 2000, nr. 99/02872, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 66.184, met een verhoging van 100 percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging bij het vaststellen van de navorderingsaanslag 75 percent is kwijtgescholden.

De navorderingsaanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 57.184 zonder verhoging. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. Beoordeling van het middel

Het middel, dat zich richt tegen de gronden waarop het Hof het aanbod van de Inspecteur om twee getuigen te doen horen, heeft gepasseerd, slaagt. Het Hof had dit aanbod tot getuigenbewijs niet mogen verwerpen op de gronden dat het niet aannemelijk acht dat de ene voorgestelde getuige ter zitting iets meer of anders zou verklaren dan hij schriftelijk reeds gedaan heeft, en dat het gezien de verstoorde familierelatie tussen belanghebbende en de andere voorgestelde getuige, zijn vader, tevens directeur van de B.V. waar belanghebbende werkzaam was, een getuigenverklaring van de laatste bij voorbaat onvoldoende objectief acht. Dit een en ander dient de rechter eerst te beoordelen bij de waardering van de afgelegde getuigenverklaringen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht, wat het geding in cassatie betreft, geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2002.