Home

Hoge Raad, 24-05-2002, AE3175, 37398

Hoge Raad, 24-05-2002, AE3175, 37398

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 mei 2002
Datum publicatie
24 mei 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE3175
Zaaknummer
37398

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.398

24 mei 2002

TVW

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 2 juli 2001, nr.98/01724, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het motorrijtuig met kenteken aa-00-bb een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, berekend over het tijdvak 18 oktober 1996 tot en met 17 oktober 1997 ten bedrage van f 2800 aan enkelvoudige belasting, en f 2800 aan verhoging, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag geen kwijtschelding heeft verleend. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij gezamenlijke uitspraak de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag in zoverre gehandhaafd dat de verhoging wordt verminderd tot f 100. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat, wil er sprake zijn van een kampeerauto in de zin van artikel 30, lid 1, letter a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) in samenhang met het op de voet van artikel 30, lid 3, van de Wet vastgestelde artikel 6, lid 1, letter a, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (tekst tot 1 juli 1997), onder meer de aanwezigheid van een keukeninrichting vereist is. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat het motorrijtuig van belanghebbende niet voldoet aan het vereiste van een keukeninrichting, nu in het motorrijtuig geen keukenblad en geen gootsteen met afvoer voor vuil water aanwezig zijn, en de aanwezigheid van slechts een vast aangebracht kooktoestel onvoldoende is om te kunnen spreken van een keukeninrichting.

Het middel keert zich tegen dit oordeel.

3.2. In de tot 1 juli 1997 geldende tekst van de Wet was noch in artikel 30, noch elders in de Wet, het begrip kampeerauto nader omschreven. In de Memorie van toelichting was met betrekking tot artikel 30, voorzover hier van belang, slechts opgemerkt:

"Voor deze motorrijtuigen wordt ervan uitgegaan dat zij uit hoofde van hun bestemming slechts in beperkte mate zullen worden gebruikt." (Kamerstukken II 1990/91, 22238, nr. 3, blz. 3) en:

"Het gaat hierbij om categorieën motorrijtuigen waarmee gezien de inrichting of bestemming doorgaans een beperkt gebruik van de weg wordt gemaakt." (Kamerstukken II 1990/91, 22 238, nr. 3, blz. 13).

Krachtens artikel 30, lid 3, van de Wet was in artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 bepaald dat een motorrijtuig wordt aangemerkt als ingericht als kampeerauto indien het "permanente voorzieningen bevat voor het verblijf, de verzorging en de overnachting van één of meer personen". Deze bepaling was in de Nota van toelichting bij dit uitvoeringsbesluit toegelicht als volgt:

"De voorwaarden voor kampeer- en woonwagens (onderdelen a en b) zien uitsluitend op de inrichting van deze motorrijtuigen. De voorwaarde voor kampeerauto's van het aanwezig zijn van permanente voorzieningen voor het verblijf, de verzorging en de overnachting van personen ziet op het tenminste aanwezig zijn van een zitbank, een al dan niet opklapbare tafel, een keukeninrichting en een slaapgelegenheid."

3.3. De vermelde wettelijke bepalingen zoals die tot 1 juli 1997 luidden, bieden geen grond voor de door het Hof - hiervóór in 3.1 weergegeven - gestelde eis dat het motorrijtuig is voorzien van een keukeninrichting die behalve een vast aangebracht kooktoestel ook een keukenblad en een gootsteen met afvoer voor vuil water bevat. 's Hofs oordeel is derhalve onjuist voor wat betreft het gedeelte van het naheffingstijdvak dat loopt tot 1 juli 1997.

3.4. Met ingang van 1 juli 1997 is in werking getreden het bij de Wet van 12 juni 1997, Stb. 245, ingevoerde artikel 2, letter g, van de Wet, waarin het begrip kampeerauto als volgt wordt omschreven:

"een personenauto waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid".

De door het Hof gestelde eis vindt evenmin een grondslag in artikel 2, letter g, van de Wet. 's Hofs oordeel is derhalve eveneens onjuist voor het resterende gedeelte van het naheffingstijdvak.

3.5. Het vorenoverwogene brengt mee dat het middel gegrond is. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad doet zelf de zaak af.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,

vernietigt de uitspraak van de Inspecteur, alsmede de naheffingsaanslag,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 160 (€ 72,60),

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 322 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2002.