Home

Hoge Raad, 24-05-2002, ECLI:NL:HR:2002:BI8147 AE3178, 37675

Hoge Raad, 24-05-2002, ECLI:NL:HR:2002:BI8147 AE3178, 37675

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 mei 2002
Datum publicatie
24 mei 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE3178
Zaaknummer
37675

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.675

24 mei 2002

TVW

gewezen op het verzoek van X te Z van 8 november 2001 tot herziening van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 11 oktober 2000, nr. 35685.

1. De uitspraak waarvan herziening is verzocht

Bij arrest van 11 oktober 2000, nr. 35685, heeft de Hoge Raad ongegrond verklaard het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 oktober 1999 betreffende de aan verzoeker tot herziening voor de jaren 1975 tot en met 1977 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting, de aan hem voor het jaar 1978 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting, alsmede de aan hem over het tijdvak 1 augustus 1977 tot en met 31 december 1979 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

2. Het verzoek tot herziening

Verzoeker heeft herziening van het arrest van 11 oktober 2000, nr. 35685, gevraagd en daarbij een aantal klachten over de gang van zaken bij de totstandkoming van de bovenvermelde aanslagen vermeld.

3. Beoordeling van het verzoek

Als grond voor herziening kunnen slechts dienen feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, die bij de verzoeker tot herziening vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die, waren zij bij de Hoge Raad eerder bekend geweest, tot een andere beslissing zouden hebben kunnen leiden.

Bij arresten van de Hoge Raad van 16 mei 2001, nr. 36370, en 19 oktober 2001, nr. 36370, is een eerder verzoek tot herziening van het arrest van 11 oktober 2000, nr. 35685, als kennelijk ongegrond afgewezen. Voorzover de thans aangevoerde gronden in de arresten met nr. 36370 ontoereikend zijn bevonden, worden zij opnieuw ontoereikend geoordeeld. Voorzover thans andere gronden worden aangevoerd, betreffende deze geen feiten en omstandigheden ten aanzien waarvan aannemelijk is dat onbekendheid daarmee voor verzoeker een verhindering heeft gevormd deze vóór de uitspraak op zijn beroep in cassatie aan te voeren.

Aangezien het verzoek tot herziening kennelijk ongegrond is, is voortzetting van het onderzoek niet nodig, zodat met toepassing van artikel 8:88, lid 2, in verbinding met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek kan worden gesloten.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad wijst het verzoek tot herziening af.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2002.

Een afschrift van dit arrest is aangetekend verzonden op 24 mei 2002.

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van dit arrest hiertegen een verzetschrift indienen bij de Hoge Raad. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen op het verzet te worden gehoord.

Een kopie van dit arrest moet bij het verzetschrift worden overgelegd. Het verzetschrift moet zijn ondertekend en ten minste bevatten:

a.de naam en het adres van de indiener;

b.de dagtekening;

c.de vermelding van de uitspraak waartegen het verzet is gericht;

d.de gronden van het verzet, waarbij de bezwaren tegen de uitspraak duidelijk zijn omschreven.

Dit arrest vervalt indien de Hoge Raad het verzet gegrond verklaart. De behandeling van het verzoek wordt dan voortgezet in de stand waarin deze zich bevond toen dit arrest werd gewezen.