Home

Hoge Raad, 20-12-2002, AE4483, 37692

Hoge Raad, 20-12-2002, AE4483, 37692

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 december 2002
Datum publicatie
20 december 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE4483
Formele relaties
Zaaknummer
37692

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.692

20 december 2002

EC

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 juni 2001, nr. 00/01322, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 390.787, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal Th. Groeneveld heeft op 25 april 2002 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het cassatieberoep, tot vernietiging van de uitspraken van het Hof en de Inspecteur en tot vaststelling van het belastbare inkomen op f 303.218.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende heeft op 19 maart 1997 zijn belang in een drietal vennootschappen verkocht aan de op die datum opgerichte vennootschap Beheer B.V., waarvan hij enig aandeelhouder is. Beheer B.V. is de koopsom schuldig gebleven. Uit hoofde van deze schuld heeft belanghebbende in 1997 f 89.569 aan rente ontvangen. Deze rente is door hem in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 1997 niet als inkomen verantwoord. Beheer B.V. heeft de aan belanghebbende verschuldigde rente in haar aangifte vennootschapsbelasting over 1997 niet ten laste van de belastbare winst gebracht. Bij het vaststellen van de aanslag van belanghebbende heeft de Inspecteur het aangegeven belastbare inkomen verhoogd met een bedrag ad f 87.569 ter zake van de door belanghebbende van Beheer B.V. ontvangen rente.

3.2. Voor het niet in de aangifte betrekken van de door hem van Beheer B.V. ontvangen rente heeft belanghebbende zich beroepen op artikel II, lid 1, van de Wet van 13 december 1996 tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag en het versterken van de fiscale infrastructuur, Stb. 1996, 651 (hierna: de Wijzigingswet). Het Hof heeft dit beroep verworpen, waartoe het heeft geoordeeld dat artikel II, lid 1, van de Wijzigingswet niet bedoeld is voor een situatie welke na het in werking treden van de Wijzigingswet tot stand is gebracht. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat in het onderhavige geval ook niet wordt voldaan aan de in artikel II, lid 1, van de Wijzigingswet gestelde voorwaarde die ziet op het ingevolge artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 niet in aftrek zijn gebracht van de rente bij het bepalen van de winst van de debiteur.

3.3. In middel I wordt betoogd dat de tekst van de in artikel II van de Wijzigingswet neergelegde overgangsregeling geen beperking bevat van het werkingsgebied tot bestaande gevallen en dat voor het aanvaarden van zulk een beperking ook aan de wetsgeschiedenis geen steun is te ontlenen. Het Hof heeft bij zijn bestreden oordeel in aanmerking genomen dat artikel II, lid 1, van de Wijzigingswet een bepaling van overgangsrecht bevat. Dit laatste wordt door het middel terecht niet bestreden. Het gaat hier dus niet zonder meer om een tijdelijke tegemoetkoming, maar om een voorziening tot het ondervangen van de gevolgen van de beëindiging van een voorheen bestaande rechtssituatie, te weten in dit geval de beëindiging - door het opnemen van artikel 10a in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 - van de aftrekbaarheid van bepaalde rentebetalingen. Hieruit volgt dat artikel II van de Wijzigingswet slechts betrekking heeft op feiten die zich hebben voorgedaan vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 10a en waarvan de rechtsgevolgen zich uitstrekken tot na dat tijdstip. Dat is ook in overeenstemming met de in 's Hofs uitspraak en in de conclusie van de Advocaat-Generaal vermelde geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling. De toekenning van een wijdere strekking aan dat artikel zou een miskenning inhouden van de aard daarvan als bepaling van overgangsrecht. Middel I faalt derhalve.

3.4. Middel II, dat opkomt tegen het oordeel van het Hof dat de onderhavige rente niet voldoet aan de voorwaarde dat het moet betreffen rente die bij het bepalen van de winst van de debiteur niet in aftrek is gebracht, behoeft geen behandeling, nu in cassatie niet wordt bestreden 's Hofs oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een situatie welke na het in werking treden van de Wijzigingswet tot stand is gebracht, en de reeds daaruit door het Hof getrokken conclusie dat belanghebbende zich niet met vrucht kan beroepen op artikel II, lid 1, van de Wijzigingswet, 's Hofs beslissing zelfstandig draagt.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2002.