Home

Hoge Raad, 15-11-2002, AE4796, 37105

Hoge Raad, 15-11-2002, AE4796, 37105

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 november 2002
Datum publicatie
15 november 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE4796
Formele relaties
Zaaknummer
37105

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.105

15 november 2002

WHK

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 maart 2001, nr. 97/00395, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1991 tot en met 31 december 1995 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 130.210, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft deze uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout heeft op 30 mei 2002 geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en tot verwijzing van de zaak naar een ander hof.

Beide partijen hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende houdt zich onder meer bezig met het tegen vergoeding innemen van zilverhoudende fotografische afvalstoffen (gebruikt fixeer en röntgenfilms) van ziekenhuizen. In het kader hiervan is met de ziekenhuizen overeengekomen dat belanghebbende een vergoeding toekent op basis van de officiële inkoopkoers van de hoeveelheid in de afvalstof voorkomend zilver. Belanghebbende heeft ter zake van de hier bedoelde door haar verrichte diensten geen omzetbelasting voldaan, ook niet in gevallen waarin de ziekenhuizen per saldo bedragen aan belanghebbende moesten betalen omdat de zilververgoeding lager was dan de vergoeding voor de inname van de afvalstoffen. De Inspecteur heeft - uitsluitend over de vorenbedoelde saldi - een bedrag van f 125.769 aan omzetbelasting nageheven, doch toegezegd de aanslag met dit bedrag te zullen verminderen indien de ziekenhuizen de door belanghebbende aan hen ter zake van het inzamelen en verwerken van gebruikt fixeer en röntgenfilms in rekening te brengen omzetbelasting in aftrek kunnen brengen, hetgeen naar zijn mening niet het geval is.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat in verband met de hiervóór vermelde toezegging van de Inspecteur het geschil betreft de vraag of de ziekenhuizen van welke belanghebbende de afvalstoffen betrekt, recht op aftrek hebben van de belasting die belanghebbende - naar niet in geschil is - in rekening had moeten brengen.

3.3. Belanghebbende heeft in het tijdvak waarover is nageheven, jegens ziekenhuizen diensten verricht tegen een zekere vergoeding, welke diensten bestonden uit het innemen van zilverhoudende fotografische afvalstoffen. Ter zake van deze diensten is belanghebbende omzetbelasting verschuldigd geworden, welke omzetbelasting bij de onderwerpelijke aanslag ten dele is nageheven. De Inspecteur heeft toegezegd de aanslag op dit punt te zullen verminderen zo de ziekenhuizen recht op aftrek van deze omzetbelasting zouden hebben indien deze in rekening gebracht zou zijn, maar tegelijk bestreden dat de ziekenhuizen dit recht op aftrek toekomt. De toezegging is dusdoende afhankelijk gemaakt van een voorwaarde waarvan de vervulling, gelet op de daarbij van belang zijnde feitelijke omstandigheden, alleen kan blijken in een geding tussen de belastingdienst en de desbetreffende ziekenhuizen, maar niet in het onderhavige geding waarbij die ziekenhuizen geen partij zijn. Er kan derhalve niet gezegd worden dat de Inspecteur een toezegging heeft gedaan, die bewerkt dat de aanslag ten onrechte is opgelegd. De middelen kunnen derhalve niet tot cassatie leiden.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2002.