Home

Hoge Raad, 12-07-2002, ECLI:NL:HR:2002:BI8082 AE5223, 37136

Hoge Raad, 12-07-2002, ECLI:NL:HR:2002:BI8082 AE5223, 37136

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 juli 2002
Datum publicatie
12 juli 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE5223
Zaaknummer
37136

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.136

12 juli 2002

JV

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 3 april 2001, nr. 99/00809, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 7.094.929, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende heeft op 21 december 1990 alle aandelen in A B.V., welke vennootschap onder meer houdster was van alle aandelen in B B.V., gekocht van C.

Ter zake van deze aankoop heeft C aan belanghebbende een zogenoemde balansgarantie verstrekt.

Met ingang van 1 januari 1991 vormt belanghebbende met A B.V. en B B.V. een fiscale eenheid voor de heffing van vennootschapsbelasting.

Ten name van A B.V. is in 1996 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 1990 opgelegd ter grootte van f 1.693.424. Voorts werd haar aan heffingsrente, invorderingsrente en kosten f 514.320 in rekening gebracht. Van deze bedragen heeft C uit hoofde van de balansgarantie per saldo een bedrag van f 393.786 voor zijn rekening genomen.

Bij de bepaling van de winst van belanghebbende over 1996 heeft de Inspecteur van voornoemde bedragen een bedrag van f 514.320 (heffingsrente, invorderingsrente en kosten) als kosten in aanmerking genomen.

Belanghebbende wenst een bedrag van f 1.813.958, zijnde het verschil tussen het totaal van het op de aanslag en wegens heffingsrente, invorderingsrente, en kosten verschuldigde bedrag ad f 2.207.744 en het door C betaalde bedrag ad f 393.786, ten laste van haar belastbare winst over 1996 te brengen.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat geen hoger bedrag ten laste van belanghebbendes winst kan worden gebracht dan de Inspecteur reeds heeft aanvaard. Hiertegen keren zich de middelen.

3.3. Indien en voorzover bij de verwerving van een deelneming de koper bedingt dat de verkoper hem zal vergoeden het verschil tussen de waarde van de activa en passiva volgens de hem bij de overdracht gepresenteerde balans en de werkelijke waarde van die activa en passiva, dient de kostprijs van de deelneming te worden verminderd met de waarde van de vordering die de koper te dier zake heeft, beoordeeld naar de feiten en omstandigheden ten tijde van de verwerving van de deelneming. Indien door ontwikkelingen na de verwerving van de deelneming die vordering in waarde verandert, valt die verandering in de belastbare winst. Nu het Hof bij zijn voormelde oordeel dit een en ander heeft miskend, geeft dit oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te ´s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 630 (€ 285,88), en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2002.