Home

Hoge Raad, 06-09-2002, ECLI:NL:HR:2002:BI8127 AE7318, 37534

Hoge Raad, 06-09-2002, ECLI:NL:HR:2002:BI8127 AE7318, 37534

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
6 september 2002
Datum publicatie
6 september 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE7318
Zaaknummer
37534

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.534

6 september 2002

DG

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 20 juli 2001, nr. 00/00115, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 21.086.

Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 60.356, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

De besloten vennootschap waarvan belanghebbende (middellijk) directeur en enig aandeelhouder is (hierna: de BV), heeft in het onderhavige jaar voor de uitvoering van opdrachten ontvangen bedragen niet in de bedrijfsadministratie opgenomen.

Belanghebbende heeft deze bedragen besteed aan privé-uitgaven.

De Inspecteur heeft deze bedragen aangemerkt als door belanghebbende te zijn onttrokken aan de winst van de BV. De onttrokken gelden zijn bij belanghebbende tot het belastbaar inkomen gerekend.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur terecht de vorenvermelde bedragen als aan belanghebbende uitgedeelde winst heeft aangemerkt.

3.3. Het middel richt zich onder meer tegen 's Hofs oordeel dat de onttrekking kan worden aangemerkt als een winstuitkering welke anticipeert op in de nabije toekomst te behalen winst. Volgens het middel heeft het Hof daarbij ten onrechte in aanmerking genomen de omzetontwikkeling en de gerealiseerde winst na 1993. Het middel faalt in zoverre. Het Hof is terecht uitgegaan van de ten tijde van de onttrekking bestaande verwachtingen omtrent de toekomstige winst en omzet. De waardering van die verwachtingen is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt.

Het hiervóór weergegeven oordeel kan 's Hofs beslissing zelfstandig dragen zodat het middel voor het overige geen behandeling behoeft.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2002.