Home

Hoge Raad, 20-09-2002, AE7856, 37069

Hoge Raad, 20-09-2002, AE7856, 37069

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 september 2002
Datum publicatie
20 september 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE7856
Zaaknummer
37069

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.069

20 september 2002

AF

gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld te Havelte tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 23 maart 2001, nr. 586/00, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2000 wegens het genot krachtens zakelijk recht en wegens het gebruik van de onroerende zaak a-straat 1 te Q, twee op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Westerveld opgelegd tot bedragen van onderscheidenlijk ƒ 112 en ƒ 90, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Westerveld (hierna: het hoofd) zijn gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en "de aanslag" verminderd tot op f 102. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende is woonachtig te Z en hem is in het onderhavige jaar door die gemeente een lastenverlichting van f 100 (de zogenoemde Zalmsnip) toegekend. Belanghebbende is sinds 1992 eigenaar en gebruiker van een recreatiebungalow gelegen in een bungalowpark in de gemeente Westerveld. Op 1 januari 2000 stond belanghebbende niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Westerveld. In die gemeente is hem geen lastenverlichting als evenbedoeld toegekend.

3.2. In artikel 1, lid 1, aanhef en letter a, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2000 van de gemeente Westerveld (hierna: de Verordening) is het volgende bepaald:

'Onder de naam 'onroerendezaakbelastingen' worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

a een gebruikersbelasting van degene die - naar de omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;'

In artikel 6a van de Verordening is - voorzover hier van belang - het volgende bepaald:

'1 Het bedrag van de belasting, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, wordt voor het gebruik van onroerende zaken, steeds voorzover het betreft zaken die geheel of gedeeltelijk tot woning dienen, verminderd met een bedrag van f 100,--.

2 Indien het bedrag na vermindering als bedoeld in het eerste lid negatief is, wordt een aanslag tot dit negatieve bedrag vastgesteld.

3 (...)

4 De vermindering van f 100,-- als bedoeld in het eerste lid, is slechts van toepassing indien de gebruiker van een onroerende zaak op 1 januari van het belastingjaar op het desbetreffende adres in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven.'

3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de tekst van het oorspronkelijke, met ingang van 1 januari 1998 ingevoerde artikel 229d van de Gemeentewet duidelijk is, en dat deze - behoudens de keuzemogelijkheid voor een gemeente om te bepalen op welke heffing de Zalmsnip in mindering wordt gebracht - geen nadere nuancering/differentiatie/ beperking toelaat, terwijl uit de wetsgeschiedenis niet duidelijk valt op te maken dat het de bedoeling van de wetgever is geweest de Zalmsnip slechts (één maal) per huishouden te verstrekken. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat bij de wijziging van artikel 229d met ingang van 1 januari 2000 de gemeenten beleidsvrijheid hebben gekregen om bij de uitvoering van de lastenverlichting te kiezen uit verschillende methoden, maar dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest de gemeenten een zodanige beleidsvrijheid te geven dat zij de kring van gerechtigden kunnen beperken, terwijl ook uit de op het nieuwe artikel betrekking hebbende wetsgeschiedenis niet eenduidig valt op te maken dat de lastenvermindering slechts (één maal) per huishouden kan worden toegekend. Op grond hiervan is het Hof tot de slotsom gekomen dat de Gemeente bij de uitvoering van de lastenverlichting geen onderscheid mag maken al naar gelang het al dan niet ingeschreven staan in haar basisadministratie.

Voormelde oordelen en deze slotsom zijn juist, zodat het middel faalt.

3.4. De klachten slagen evenwel voorzover zij betogen dat het Hof (enkel) de aanslag wegens het gebruik van de onderwerpelijke onroerende zaak had moeten verminderen. Uit artikel 229d van de Gemeentewet volgt immers dat wat de onroerendezaakbelasting betreft uitsluitend de wegens het gebruik van de onroerende zaak opgelegde aanslag voor vermindering in aanmerking komt en deze aanslag zo nodig op een negatief bedrag moet worden vastgesteld. 's Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,

vernietigt de uitspraak van het hoofd voor zover daarbij de aanslag ter zake van het gebruik van de onroerende zaak a-straat 1 te Q is gehandhaafd, en

vermindert de evenvermelde aanslag tot een negatief bedrag van ƒ 10 (€ 4,54).

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, J.W. van den Berge en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2002.