Hoge Raad, 04-10-2002, ECLI:NL:HR:2002:AV4915 AE8371, 37537
Hoge Raad, 04-10-2002, ECLI:NL:HR:2002:AV4915 AE8371, 37537
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 4 oktober 2002
- Datum publicatie
- 4 oktober 2002
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2002:AE8371
- Zaaknummer
- 37537
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 37.537
4 oktober 2002
S
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 31 juli 2001, nr. BK-00/00676, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 3.380, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij enkele klachten aangevoerd. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Nu deze conclusie bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat het door belanghebbende aangegeven inkomen geheel bestaat uit door belanghebbende ontvangen inkomsten uit dienstbetrekking die naar hun aard zijn onderworpen aan de heffing van loonbelasting en premie volksverzekeringen. Uitgaande hiervan heeft het Hof geoordeeld dat onder zodanige omstandigheden de invorderingsvrijstelling als bedoeld in artikel 65 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) geen toepassing vindt. Aan dit laatste oordeel doet volgens het Hof niet af dat op het loon van belanghebbende in feite geen loonheffing is ingehouden, nu dat enkel het gevolg is van het toepassen van de op de looninkomsten van toepassing zijnde loonheffingstabel.
3.2. De tegen deze oordelen gerichte klachten falen, omdat deze oordelen geen blijk geven van een onjuiste opvatting van artikel 65 van de Wet en als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie voor het overige niet op hun juistheid kunnen worden getoetst.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2002.