Home

Hoge Raad, 04-10-2002, AE8372, 37603

Hoge Raad, 04-10-2002, AE8372, 37603

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 oktober 2002
Datum publicatie
4 oktober 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE8372
Zaaknummer
37603

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.603

4 oktober 2002

S

gewezen op het beroep in cassatie van X N.V. te Z tegen de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 10 juli 2001, nr. AWB 99/657, betreffende na te melden besluit van de Minister van Economische Zaken.

1. Besluit, bezwaar en geding voor het College van Beroep voor het bedrijfsleven

Belanghebbende heeft tegen de haar door de Minister van Economische Zaken (hierna: de Minister) nader verstrekte verklaring omtrent investeringen, van belang voor een doelmatig gebruik van energie, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) een bezwaarschrift ingediend.

De Minister heeft bij besluit van 29 juni 1999 het bezwaar afgewezen.

Tegen dit besluit heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het College).

Het College heeft bij zijn in hoofde van dit arrest vermelde uitspraak het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het College is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het College beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Minister heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. De in cassatie bestreden uitspraak van het College betreft een verklaring in het kader van de toepassing van de energie-investeringsaftrek. Beroep in cassatie tegen een zodanige uitspraak kan op de voet van artikel 11, lid 13, van de Wet in samenhang met artikel 10, lid 11, tweede en derde volzin, van de Wet (tekst 1998) worden ingesteld ter zake van schending of verkeerde toepassing van artikel 11, lid 1, eerste volzin, letter b, van de Wet met betrekking tot de begrippen investeren en bedrijfsmiddelen.

Het eerste middel klaagt niet over schending of verkeerde toepassing van de begrippen investeren of bedrijfsmiddelen, maar bestrijdt het oordeel van het College dat de Minister bevoegd is te beoordelen of de energie-investering tijdig is aangemeld. Het eerste middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.

3.2. Het tweede middel keert zich met uitsluitend een motiveringsklacht tegen het oordeel van het College dat belanghebbende niet erin is geslaagd aan te tonen dat de investeringsverplichtingen zijn aangegaan op een tijdstip na 19 maart 1998. Het tweede middel klaagt aldus evenmin over schending of verkeerde toepassing van het begrip investeren of het begrip bedrijfsmiddelen, en kan derhalve ook niet tot cassatie leiden.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2002.