Home

Hoge Raad, 04-10-2002, AE8374, 396

Hoge Raad, 04-10-2002, AE8374, 396

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 oktober 2002
Datum publicatie
4 oktober 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE8374
Zaaknummer
396

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 396

4 oktober 2002

WHK

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 mei 2001, nr. 99/6134 AKW, betreffende na te melden besluit van het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank te Amstelveen (hierna: het Bestuur) inzake toekenning van kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) in de periode van het derde kwartaal 1995 tot en met het eerste kwartaal 1998.

1. Besluit, bezwaar en geding voor de Arrondissementsrechtbank

Bij besluit van 5 februari 1998 heeft het Bestuur de aanvraag van belanghebbende tot toekenning van kinderbijslag ingevolge de AKW vanaf het derde kwartaal 1995 afgewezen.

Het Bestuur heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij beslissing van 23 juli 1998 ongegrond verklaard.

Tegen de beslissing op het bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage.

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 11 november 1999 het beroep tegen die beslissing ongegrond verklaard.

2. Geding voor de Centrale Raad

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad.

De Centrale Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.

3. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

4. Beoordeling van de klacht

Ingevolge artikel 31 van de AKW kan tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep ieder der partijen beroep instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 1, lid 2, 2, 3 of 6, van die wet.

De klacht keert zich tegen het oordeel van de Centrale Raad dat belanghebbende niet verzekerd is op grond van artikel 6, lid 1, letters a en b, van de AKW met het betoog dat dit oordeel in strijd is met artikel 6, lid 4, letter b, van de AKW, nu belanghebbende een verblijfsvergunning had vanaf het vierde kwartaal 1997. Voorzover een beroep wordt gedaan op artikel 6, lid 4, van de AKW faalt de klacht omdat die bepaling in het onderwerpelijke tijdvak nog niet in de AKW was opgenomen. De klacht faalt ook voorzover zij uitgaat van de opvatting dat de vreemdeling die een vergunning heeft om in Nederland te verblijven, ongeacht het doel waarvoor deze is verstrekt, reeds uit hoofde van die vergunning geacht moet worden ingezetene van Nederland te zijn, daar die opvatting geen steun vindt in het recht.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer F.W.G.M. Van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2002.