Hoge Raad, 25-10-2002, AE9357, 37440
Hoge Raad, 25-10-2002, AE9357, 37440
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 oktober 2002
- Datum publicatie
- 25 oktober 2002
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2002:AE9357
- Zaaknummer
- 37440
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 37.440
25 oktober 2002
wv
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 15 juni 2001, nr. 624/00, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op ƒ 308.000.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar hebben burgemeester en wethouders (hierna: B en W) van de gemeente Noordenveld bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van B en W vernietigd en de waarde verminderd tot ƒ 224.000. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de klacht
3.1. Het Hof heeft, na te hebben geoordeeld dat het beroep van belanghebbende doel treft, termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, maar die veroordeling vervolgens beperkt tot een bedrag ter zake van reiskosten. Belanghebbende klaagt in cassatie erover dat de veroordeling niet mede betrekking heeft op de kosten van door zijn gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3.2. Bij de toepassing van evenvermeld artikel heeft als hoofdregel te gelden dat indien een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld zijn wederpartij in de kosten van het geding wordt veroordeeld (vgl. HR 20 december 1995, nr. 30728, BNB 1996/74). Met deze hoofdregel en de in het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen forfaitaire regeling voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand strookt het om in het geval dat een belanghebbende die vertegenwoordigd wordt door een beroepsmatig rechtsbijstand verlenende gemachtigde, geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, de wederpartij in die, geen nadere opgave behoevende, kosten te veroordelen tenzij het oordeel gerechtvaardigd is dat daarop geen aanspraak wordt gemaakt (vgl. HR 12 maart 1997, nr. 30828, BNB 1997/201).
3.3. In de brief van belanghebbendes gemachtigde aan het Hof van 1 maart 2001, waarin zij zichzelf aanduidt als juridisch adviseuse en belanghebbende als haar cliënt, alsmede in de daarbij overgelegde volmacht ligt de stelling besloten dat de gemachtigde belanghebbende in dit geding als juridisch adviseur beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding blijkt niet dat belanghebbendes wederpartij daaromtrent een ander standpunt heeft ingenomen. Het Hof heeft ook geen enkel feit vastgesteld dat in andere richting wijst. Een en ander laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbende voor het Hof werd vertegenwoordigd door een beroepsmatig rechtsbijstand verlenende gemachtigde. De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding geven voorts geen aanleiding voor de veronderstelling dat voor het Hof geen aanspraak werd gemaakt op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, zodat in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat daarop wel aanspraak werd gemaakt.
3.4. In deze omstandigheden had het Hof de veroordeling in de proceskosten niet mogen beperken tot de reiskosten, maar daarin ook een bedrag moeten begrijpen ter zake van de kosten van de beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De klacht slaagt. 's Hofs uitspraak kan, voorzover zij de proceskosten betreft, niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
B en W zullen worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof voorzover deze de proceskostenveroordeling betreft,
gelast dat de Gemeente aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 160 (€ 72,60),
veroordeelt B en W in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
veroordeelt B en W in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1420 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en op ƒ 20,40 voor reiskosten, derhalve in totaal ƒ 1440,40 (€ 653,63), en
wijst de gemeente Noordenveld aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2002.