Home

Hoge Raad, 01-11-2002, AE9610, 37019

Hoge Raad, 01-11-2002, AE9610, 37019

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 november 2002
Datum publicatie
1 november 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE9610
Formele relaties
Zaaknummer
37019

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.019

1 november 2002

AF

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 februari 2001, nr. BK-98/1526, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 317.566, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbendes kinderen bij de afkoop van de in zijn uitspraak vermelde kapitaalverzekering met lijfrenteclausule voor rekening en risico van belanghebbende handelden en dat de door belanghebbende als afkoop door zijn kinderen gepresenteerde handeling in werkelijkheid een afkoop door hemzelf is geweest.

3.2. Het middel betoogt terecht dat deze oordelen onbegrijpelijk zijn. In het licht van 's Hofs vaststelling (onderdelen 3.4, 3.6 en 3.7 van zijn uitspraak) dat belanghebbende en zijn echtgenote voorafgaande aan de afkoop de rechten uit de desbetreffende polis hadden geschonken aan hun kinderen, valt immers zonder nadere motivering, die in hetgeen het Hof verder heeft overwogen niet is te vinden, niet in te zien dat de kinderen bij de afkoop van de polis voor rekening en risico van belanghebbende handelden.

's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe behandeling van de zaak in volle omvang. Het middel behoeft verder geen behandeling.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 160 (€ 72,60), en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2002.