Home

Hoge Raad, 08-11-2002, AF0083, 37526

Hoge Raad, 08-11-2002, AF0083, 37526

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 november 2002
Datum publicatie
8 november 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AF0083
Zaaknummer
37526

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.526

8 november 2002

wv

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 mei 2001, nr. 00/00008, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 95.438, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 91.650. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Het tweede middel berust op het uitgangspunt dat vaststaat dat van een aantal uitgaven geen schriftelijke bescheiden zijn overgelegd of kunnen worden overgelegd. Dat uitgangspunt is onjuist. Uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding blijkt dat belanghebbende ter zitting van het Hof heeft verklaard dat, voorzover er geen bonnen zijn, het gaat om pin-betalingen, en dat vervolgens mede daarom de Inspecteur heeft verklaard zijn subsidiaire standpunt, dat onder meer inhield dat bepaalde uitgaven niet met schriftelijke bescheiden konden worden aangetoond, te verlaten. Het Hof heeft daaruit kennelijk afgeleid - en zulks, nu pinbetalingen op dagafschriften plegen te worden vermeld, ook mogen doen - dat tussen partijen niet langer in geschil was dat alle uitgaven genoegzaam met schriftelijke bescheiden waren aangetoond. Het middel faalt derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag.

3.2. Het eerste middel faalt eveneens. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu dat middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 27 september 2002, nr. 36463, NTFR 2002/1408).

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2002.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 327. Met dit bedrag wordt verrekend het bedrag van ƒ 315 (€ 142,94), dat bij het Hof is betaald voor de vervanging van de mondelinge uitspraak, zodat nog resteert te betalen € 184,06.